Lauren Kooyman (23) studeert Journalistiek aan de HU.
Mijn nichtje zei het laatst op familiedag: ’Chat en ik zijn echt besties, ik weet niet wat ik zonder hem zou doen.’ Aan opa moesten we uitleggen dat er geen jongen genaamd Chad in haar leven was. Ik snapte vooral niet hoe zij op haar 16e de AI-puzzel al had opgelost.
Mijn persoonlijke robot en ik zijn geen match. Het feit dat al mijn domme opmerkingen ergens op internet staan schaadt mijn betweter-imago. Klasgenoten lijken er juist feilloos mee te werken: hun hoofd- en deelvragen rollen er zo uit. Mijn angst is dat ik onbewust plagiaat aanlever omdat ik de regels van het internet niet ken.
Op de HU moeten we het gebruik van AI verantwoorden in reflectieverslagen. Maar wie weet nou hoeveel er echt wordt gebruikt? Het voelt als een wanhopige poging om grip te krijgen op de studenten. Terwijl in het werkende leven overal AI wordt ingezet: op stage leerde ik in week één dat een chatbot betere koppen verzon dan ik.
Ik sta versteld van mijn generatie en hun vaste sidekick. Typ wat er in de koelkast ligt en je krijgt drie recepten terug. Mijn buurvrouw in de trein gebruikte de app als psycholoog — ik vond het te intiem om mee te lezen. Op familiedag kreeg ik de vraag van een oom: ’Ben je bang dat je carrière door AI straks overbodig wordt?’ Geen idee, laat me met rust.
Maar ik heb het gevoel dat ik nu in moet stappen of straks achter de feiten aan hol. Ik neem de proef op de som met mijn nieuwe proefabonnement ChatGPT: korte vragen, niet te veel woorden gebruiken (milieuonvriendelijk, als ik een huisgenoot moet geloven). Linkjes kopiëren? Doe maar niet, levert waarschijnlijk vuurwerk in de plagiaatscanner op.
Ondertussen houd ik mijn virtuele robot scherp: ’Nee, dat is fout, zo praat ik niet. Opnieuw.’ Die narrige screenshots mogen best in mijn reflectieverslag, transparanter kan haast niet. Ik vrees alleen dat mijn docent me niet meer zo aardig vindt.