Een paar jaar geleden schrijft Leon de Winter in zijn Elsevier column over een tasjesdief in Amsterdam, die overleed toen een vrouw hem met haar auto tegen een boom plette: “Deze Ali was vermoedelijk een huftertje (…) Kom de feiten onder ogen. Broeder Ali was een straatrover.” De Winter ergert zich aan de werkelijkheidszin van honderden jonge moslims die op de plek waar de Amsterdamse tasjesdief overleed, de dag erna gingen demonstreren.
In diezelfde periode (januari 2005) schrijft Lianne Kool, cultureel antropologe aan de Universiteit Utrecht, in haar scriptie over ‘de ontkennende verdachten en multiculturaliteit in het kinderstrafproces’, dat met name Marokkaanse jongeren, vaker ontkennen dan autochtone verdachten, ongeacht hoe duidelijk het bewijs ook tegen hen is. Ontkenning is etnisch gerelateerd, al is er geen één-op-één relatie tussen etniciteit en proceshouding. Recidivisten ontkennen vaker. Een groepslid ga je niet verlinken. En in het bijzijn van familie, door schaamte en angst voor straf, wordt ook vaker ontkend.
Kool’s onderzoek bevestigt De Winter’s stelling: Werkelijkheidszin, daar begint het mee, want bij een deel van deze jongeren blijkt die nog te ontbreken. Niet alles willen vertellen bij het fraude onderzoek op de FEM en niet zeggen van wie je de tentamens hebt gekocht, is dat vergelijkbaar?