Wie in het buitenland wil studeren, moet straks mogelijk opschieten met het aanvragen van studiefinanciering. Want wie te laat is, kan zomaar buiten de boot vallen. Althans, als de minister haar plannen met studiefinanciering doorzet die ze in de Tweede Kamer voorstelde. Vooralsnog gaat ze ook op zoek naar een betere oplossing.
Studenten konden hun studiefinanciering tot voor kort meenemen naar het buitenland als ze minstens drie van de afgelopen zes jaar in Nederland hadden gewoond. Maar het Europese Hof oordeelde afgelopen zomer dat deze regel migrerende werknemers indirect discrimineert: als zij hier werken, moeten hun kinderen studiefinanciering kunnen krijgen.
Door die uitspraak kunnen bijvoorbeeld Griekse tieners nu geld krijgen voor een opleiding in Athene als hun vader een aantal maanden in Nederland werkt. Als zij massaal een basisbeurs in Nederland gaan aanvragen, zou dat het ministerie miljoenen euro’s extra kunnen kosten.
Niet de bedoeling, vindt de minister en dat is de hele Tweede Kamer met haar eens. Om te voorkomen dat de kosten de pan uit rijzen, wil Bussemaker de mogelijkheid krijgen om aan maximaal negenduizend studenten financiering mee te geven voor een studie in het buitenland. Een even hoog aantal als op dit moment gebruik maakt van de regeling.
Niemand is er echt blij mee, maar de minister moet toch wat, was de teneur van het Kamerdebat over meeneembare studiefinanciering vanmorgen.
Om niet te discrimineren, worden de aanvragen toegekend volgens het principe ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’. Dat zou kunnen betekenen dat Nederlandse jongeren verdrongen worden door snelle buitenlandse aanvragers. 'Ik ben me ervan bewust dat deze wet geen schoonheidsprijs verdient', gaf Bussemaker toe. Ook dat was de hele Kamer met haar eens.
D66 sprak zich het sterkst uit tegen een plafond. De overheid loopt maar een gering financieel risico, betoogde parlementariër Paul van Meenen. Dus wát vindt u dan belangrijker, vroeg hij de minister; de garantie dat alle Nederlandse studenten de mogelijkheid krijgen om in het buitenland te studeren of de garantie dat we geen buitenlandse studenten betalen?
'Een duivels dilemma', vond ook Bussemaker. Ze zou graag zien dat meer Nederlandse studenten naar het buitenland gaan in plaats van minder. Daarom kan het plafond van negenduizend toekenningen ook best naar boven worden bijgesteld als blijkt dat het aantal Nederlandse aanvragen groeit.
Vooralsnog ziet de minister helemaal geen aanleiding om daadwerkelijk een plafond in te stellen. De wet die besproken werd, geeft haar alleen de mogelijkheid om dit te doen als er aanleiding toe is. Als het zo ver is, volgt overigens weer een nieuw debat met de Kamer.
Wanneer de minister besluit dat er een plafond moet komen, zal ze dit waarschijnlijk vóór 1 april aankondigen, 'want dat is een logische datum voor studenten die in september van hetzelfde jaar naar het buitenland willen'.
Dat betekent dat studenten hun aanvraag niet meer het hele jaar kunnen indienen, maar pas vanaf 1 april. 'Op dat moment gaat de meter lopen', aldus Bussemaker.
Maar als in mei blijkt dat het aantal aanvragen van buitenlanders alsnog uit de hand loopt, moet de minister iets anders bedenken. 'Ook dan kan ik een plafond instellen. Dit geldt dan vanaf het moment dat het door de Tweede Kamer is goedgekeurd.' Dat betekent dus dat de minister ver voor ze het plafond bereikt, een maximum moet instellen. Ze zal immers niet met terugwerkende kracht ‘nee’ kunnen verkopen.
Kortom, geen ideale oplossing. Op verzoek van de Kamer legt Bussemaker de komende tijd haar oor te luisteren bij andere lidstaten die evenmin gelukkig zijn met de uitspraak. Ze laat de Kamer weten wat andere lidstaten de komende tijd bedenken.