Als ooit een boek tot ‘moeder aller coming of age-verhalen’ moet worden verkozen, is The Catcher in the Rye van J.D. Salinger waarschijnlijk de belangrijkste gegadigde.
Bij Engels lazen we klassikaal The Catcher in the Rye met als hoofdpersoon de zestienjarige Holden Caulfield. Ik vond het boek wel oké, maar had er niet echt een gevoel bij. Salinger is een meester in het schrijven van spreektaal, maar als die zinnen hortend en stotend worden voorgelezen door een vijftienjarige scholier, hoor je het ritme van Holden Caulfield’s stem niet meer, maar een opgedreunde, atonale woordenreeks. Daarom dat ik het boek pas echt geweldig vond, toen ik het een paar jaar later herlas.
Holden zegt: ‘Het ideale boek is een boek waarbij je, als je het uit hebt, zou willen dat de schrijver die het geschreven heeft een ontzettend goede vriend van je was en dat je hem altijd kon opbellen als je daar zin in had.’
Juist als je dít boek dichtgeslagen hebt, zou je de schrijver willen spreken. Vrijwel iedereen herkent zich in het puberale gedrag van Holden, die volwassenen hypocriete ‘phonies’ vindt.
Hij wordt aan het begin van het boek van school gekickt en doolt een paar dagen door New York, voor hij zijn ouders erover wil vertellen. Dat was voor mij extra herkenbaar, want voor ik journalistiek studeerde ben ik twee keer met een studie gestopt en geloof me, je staat niet te popelen dat direct aan je ouders te vertellen – al maakt Holden het wel erg bont, maar ik zal niet alles verklappen.
Toch sprak Salinger nooit met lezers die over het boek wilde praten. Media-interviews gaf hij ook niet. Hij bleef wel schrijven, in een enorme bunker in zijn tuin. Hij verwaarloosde relaties, ook met zijn kinderen, maar één voordeel heeft het maniakale schrijven van Salinger – die in 2010 overleed – wel gehad. Tussen 2015 en 2020 verschijnen postuum tal van verhalen van zijn hand. Liefhebbers krijgen dus eindelijk meer, dan het weinige werk dat voorhanden is. Een paar van die verhalen zullen over Holden gaan.