Nieuws

Collegevoorzitter Jan Bogerd: we moeten ons niet rijk rekenen

Jan Bogerd/foto Femke van den Heuvel

De komende jaren krijgt de HU tientallen miljoenen extra van het Rijk, als compensatie voor het wegvallen van de basisbeurs. De afspraak is dat dit geld wordt gebruikt voor verbetering van de onderwijskwaliteit. Maar waar gaat het precies naartoe? Collegevoorzitter Jan Bogerd vertelt hoe de HU de miljoenen wil investeren. En hij waarschuwt dat het geld niet tegen de plinten gaat klotsen.

‘Voor het eerst sinds lange tijd wordt er weer geïnvesteerd in het hoger onderwijs’, constateert collegevoorzitter Bogerd tevreden. ‘Er komen inderdaad meer middelen.’

Om daar meteen aan toe te voegen dat de hogescholen zich niet rijk mogen rekenen. De komende twee jaar vallen de totale rijksbijdragen van de HU (dus inclusief de extra middelen) zelfs wat lager uit dan de afgelopen jaren. Dat komt omdat het onderwijs te maken heeft met de zogenaamde doelmatigheidskorting, een bezuinigingsopgave van het vorige kabinet.

Bron: Kwaliteitsafspraken HU

En daarbij, benadrukt Bogerd, heeft de hogeschool in 2017 en 2018 jaarlijks zes miljoen euro voorgefinancierd: extra geld dat is gegaan naar het aantrekken van meer docenten. Een zegen voor het onderwijs, maar een aderlating voor de reservepot, legt hij uit. Pas in 2021 zit de HU met zeventien miljoen euro extra wat ruimer in zijn jasje, is de conclusie. Een bedrag dat de jaren erna oploopt tot naar schatting 26 miljoen meer in 2024.

Hoe zijn de bedragen over de verschillende hogescholen verdeeld?
‘Dat gaat op basis van het aantal ingeschreven studenten en afgeleverde diploma’s. En dan tellen studenten die meer dan vijf jaar hebben gestudeerd niet mee. Wij gaan in de ramingen uit van gelijkblijvend aantallen ingeschreven studenten. De bedragen kunnen dus nog veranderen. Ieder jaar opnieuw moeten we de koek verdelen. Als de HU minder studenten trekt of minder diploma’s uitreikt, krijgen we minder reguliere rijksfinanciering en ook minder extra geld.’

‘Docenten moeten de tijd hebben om aandacht te kunnen besteden aan de student’

Is het extra geld dat instituten de afgelopen jaren kregen vanuit de voorfinanciering, ook inderdaad allemaal besteed aan meer docenten?
‘Jazeker. De docent-studentratio (het aantal studenten per docent; red.) gaat over een periode van vijftien jaar in drie fases fors omlaag. In 2008 telden we nog 31 studenten per docent, in 2024 is dat volgens de prognoses 21.  Die daling van de docent-studentratio is een gevolg van een combinatie van voorfinanciering, bezuinigingen op HU Diensten en de herhuisvesting in de afgelopen jaren. De verbeteringen erna komen op het conto van de extra rijksbijdrage.’

Waarom is ervoor gekozen om het aantal studenten per docent omlaag te brengen?
‘Wij denken dat de kwaliteit van het onderwijs voornamelijk gemaakt wordt in de relatie tussen student en docent. Hoe meer kwalitatief goed contact er is, des te beter het onderwijs is en hoe tevredener de student. Docenten moeten de tijd hebben om aandacht te kunnen besteden aan de student. Met het verbeteren van deze ratio kan dat tot stand gebracht worden.’

‘Overigens merken studenten niet altijd direct effect van de extra investeringen. Docenten worden ook ingezet bij zaken als onderzoek en onderwijsinnovatie. Dat zijn investeringen op de middellange termijn. Die worden later voelbaar, zoals een verbetering in de verbinding tussen onderwijs en onderzoek en een vernieuwing van het curriculum. Het is aan de instituten zelf waar zij de nadruk op leggen.’

Instituten mogen in grote mate zelf bepalen waar zij het extra geld aan besteden. Als ze maar passen in de zes ‘kwaliteitsdoelstellingen’ die de Vereniging Hogescholen met het ministerie van Onderwijs afspraken. Die variëren van kleinschalig onderwijs en betere studentenbegeleiding tot professionalisering van docenten. Dan gaat het dus om veel meer dan het aantrekken van meer docenten. Heb je voorbeelden wat er allemaal mogelijk is?
‘We hebben veel met opleidingscommissies gesproken en wij horen terug dat het onderwijs bij de hogeschool zich sterkt ontwikkelt en verbetert. Maar studenten zeggen ook dat ze behoefte hebben aan meer begeleiding, dat ze meer tijd en aandacht willen van docenten. De opleidingen en instituten moeten daar zelf keuzes in maken.’

‘Er zijn opleidingen die bezig zijn met het digitalisering van het toetsen waardoor er op meerdere momenten tentamens afgenomen kunnen worden. Misschien werken we toe naar een situatie dat individuele studenten zelf aangeven wanneer zij getoetst willen worden. Docenten hebben in zo’n geval meer tijd nodig om toetsen te produceren.’

‘We zien ook dat opleidingen samen met het bedrijfsleven projecten formuleren waaraan studenten kunnen werken: dus real life-vraagstukken. Het blijkt best veel tijd te kosten om deze opdrachten binnen te halen en te begeleiden. Een instituut kan hierop inzetten.’

Er zijn jaarlijks ook enkele miljoenen euro’s extra uitgetrokken voor ‘HU-gemeenschap en studentbetrokkenheid’. Waarom is hier meer geld voor nodig?
‘Naast goede begeleiding van docenten en studieloopbaanbegeleiders willen studenten zich thuis voelen bij de opleiding en instituut. Ook vragen zij zich af of er voldoende decanen zijn, of de studieverenigingen voldoende zijn gefaciliteerd en of we niet meer studenten moeten inzetten om andere studenten te begeleiden. Dit zijn instellingsbrede voorzieningen en daarvoor houden we geld apart.’

‘Studenten vragen zich af of er voldoende decanen zijn en of de studieverenigingen voldoende zijn gefaciliteerd’ 

‘Een ander onderwerp is studeren met een beperking. Sommige studenten hebben hetzelfde probleem, zoals dyslexie, maar zitten niet bij dezelfde opleiding. Als je ze bij elkaar weet te krijgen in een of andere vorm van community, kunnen ze elkaar goed helpen. Dat leidt tot betere studieprestaties.’

Het extra geld gaat ook naar de digitale leeromgeving. Hoort dat niet uit de reguliere middelen bekostigd te worden?
‘Er bestaat inderdaad een investeringsagenda voor ict van de hogeschool. Van hieruit krijgt digitalisering van het onderwijs geld toebedeeld. Maar daar bovenop denken wij dat het belangrijk is dat er initiatieven komen tussen docenten en ondersteuners om een goed werkende digitale leeromgeving te ontwikkelen.’

‘Bij de implementatie van digitale leeromgevingen, eerst HUbl en nu Canvas, merken wij dat er veel docententijd nodig is om de goede content in de systemen te krijgen. Het kost bijvoorbeeld tijd om animaties in toetsen op te nemen. Het helpt als docenten kunnen werken met mensen die filmpjes kunnen maken of programma’s kunnen aanpassen. Dus docenten en ondersteuners moeten de tijd hebben hier samen aan te werken. Daarom maken we er extra middelen voor vrij.’

Hoe nu verder?
‘Een voorstel voor kwaliteitsafspraken ligt ter instemming bij de Hogeschoolraad. Die gaan we binnen de organisatie bespreken. Formeel moeten de uiteindelijke plannen bij instituten besproken zijn met de opleidingscommissies en goedgekeurd door de instituutsraad. Maar instituutsdirecteuren moeten zelf een proces van participatie van studenten en medewerkers organiseren. De manier waarop zij dat doen zal per instituut verschillen.’