Onze columniste Noah Moeys is terug van haar stage in het Amazonegebied. Ze heeft de draad weer opgepikt en vervolgt haar columns vanuit haar studentenkamer in het IBB, Utrechts bekende studentencomplex aan de Ina Boudier-Bakkerlaan. Tijdens de coronazomer besluit ze met haar huis op fietsvakantie te gaan.
Het ludieke idee om met mijn huisgenoten op fietsvakantie te gaan ontstond na een rondvraag aan de keukentafel. ‘Wie heeft er vakantieplannen?’ Het gerinkel van bestek op de pastaborden overbrugde de alleszeggende stilte. ‘Op fietsvakantie en kamperen in de achtertuin van onze ouders dan maar?’ Er klonk gelach, zoiets doen wij toch niet?
Drie weken later staan er om negen uur ‘s ochtends 24 banden klaar op het IBB-asfalt. Werkelijk iedereen heeft een racefiets kunnen lenen. We moeten even wennen, zo in die strakke fietsbroekjes met onsmakelijke kussentjes onderop je kont. Maar ach, gelukkig hoef je niet naar jezelf te kijken.
Katelijn gaat met de auto en neemt de bagage mee. Wegens de krapte – een Nissan Micra is beslist niet bestand tegen tenten, matjes en slaapzakken voor 13 man – moet iedereen zo min mogelijk kleren mee. Stinken doen we toch wel.
En dan, met ‘You can go your own way’ schallend uit de zadeltas, vertrekt het IB-Beleton zowaar!
Na nog geen minuut klinkt het vanachter: STOPPEN! Ik kijk naast me naar de zuchtende Daan, de enige echte wielrenner onder ons. ‘En dit is nog maar het begin,’ lach ik. Het zadel van Willemijn zit los, dat is natuurlijk niet zo handig. Even later kunnen we door, richting Woerden, waar we ons na een mooie en best soepele fietstocht draperen over de banken op het kerkplein voor onze eerste pauze.
We worden toegelachen, wij als nepwielrenners. Van veraf lijken we het te kunnen, maar als de toeschouwer ons beter observeert, ziet hij dat we een zootje ongeregeld zijn: iedereen doet maar wat en hoopt dat hij vooruitkomt. Maar liefst tien keer verdwalen we in de buurt van Zoetermeer, om de eerste etappe tot slot te eindigen bij mijn ouders in Den Haag, aan het strand. We genieten, we lachen, en we beseffen ons dat een fietsvakantie helemaal niet zo suf is als we vroeger dachten.
Oververhit en met beurse billen plonzen we zes uur na vertrek en tachtig kilometer verder in de zee. ‘Ahhh’, klinkt het in koor. Zwemmen was nog nooit zo verdiend. Die avond rond het kampvuur proosten we op onszelf: de nepwielrenners die maar wat doen. En het stiekem best wel goed doen.
Lees ook: Dit doen we tijdens onze zomervakantie.