De grammatica moeten natuurlijk goed zijn. Mijn taak als docent schrijfvaardigheid was duidelijk toen ik solliciteerde: studenten moesten foutloos schrijven want later, als ze als jurist of gerechtsdeurwaarder pal moesten staan voor de rechtsstaat, mochten er geen grammatica- of spelfoutjes in hun teksten zitten. En ik moest daarvoor zorgen. De senior collega privaatrecht fluisterde me in het oor dat haar collega van burgerlijk procesrecht óók zoveel fouten in zijn mails maakt.
Nou begrijp ik heus wel dat spelling en grammatica tot de beoordelingscriteria behoren, maar eigenlijk zijn die zogenaamde taalfouten veel interessanter als we ze zien als het bewijs van het leven dat er in de taal schuilt. Taal beweegt, taal verandert en wat eerst fout was, wordt later vaak goed. Wanneer hoorde jij voor het eerst iemand ‘hun gaan’ zeggen? En voor het laatst? Waarschijnlijk vandaag nog. Over een tijdje zal het wel tot de standaard-grammatica behoren, maar nu is het nog Fout met een hoofdletter.
Hoewel we ‘hun’ vaak genoeg horen als derde persoon enkelvoud, is deze vorm nog amper tot de schriftelijke schooltaal is doorgedrongen. Wel zien we ‘me moeder’ in stukken voorbij komen, maar vooral in appjes en e-mails. Is dat fout? Lees dan de rest van de zin. ‘Me moeder is in het ziekenhuis opgenomen en daarom kan ik me niet goed concentreren op me studie’.
Wat goed en wat fout is, hangt af van de regels die je toepast, en die zijn niet zo in beton gegoten als we soms zelf zouden willen. Dat geldt voor wel meer dingen. Wat een tekst goed maakt is bijna geheel afhankelijk van andere factoren, en spelling en grammatica zijn misschien wel het minst belangrijk. Ik prijs me gelukkig dat ik maar een paar uur per periode op spelling hoef te letten, dat een van mijn beste en liefste collega’s altijd ‘joun idee’ zegt en dat ik een student kan vragen hoe het met diens moeder gaat.