Journalist Jutta Chorus (1967) verbleef anderhalf jaar in de Rotterdamse Afrikaanderwijk. Ze volgde in deze oudste migrantenwijk van ons land een Turkse, Marokkaanse en Nederlandse familie. In haar boek Afri beschrijft ze de strijd van deze gezinnen om uit hun ellende te komen. Komende week geeft ze een gastcollege over haar boek.
Zijn de rellen in de buitenwijken van Parijs ook in Nederland denkbaar, vroeg Chorus zich af. In het najaar van 2005 gingen in de Franse hoofdstad dagelijks auto’s in vlammen op en rukte de ME met veel vertoon uit om het geweld de kop in te drukken.
Voor haar boek In Godsnaam, het jaar van Theo van Gogh had Chorus samen met collega Ahmet Olgun in 2004 veel in Slotervaart rondgelopen. De wijk waar Mohammed B., de moordenaar van Theo van Gogh, en leden van de Hofstadgroep woonden. De journalisten belden avond na avond aan bij deze jongens, onder wie Samir A, wisten hun vertrouwen te winnen en spraken veelvuldig met hen. Chorus realiseerde zich toen, dat ze eigenlijk heel weinig wist van dit soort wijken.
Ook de polarisatie in het politieke debat en de verharding van standpunten over de islam in Nederland droegen ertoe bij dat ze het plan opvatte om een migrantenwijk langere tijd van binnenuit te volgen. Het boek Witte tanden waarin Zadie Smith op humoristische wijze drie Londense families met verschillende culturele achtergronden beschrijft, was haar inspiratiebron. ‘Er zaten zulke prachtige scènes in dat boek, ik wilde ook zoiets schrijven, maar dan vanuit de werkelijkheid.’
Zo kwam het dat Chorus anderhalf jaar lang de drie Rotterdamse families volgde in de Afrikaanderwijk, een oude arbeiderswijk in de deelgemeente Feijenoord. Ooit in 1900 neergezet om de havenarbeiders te huisvesten. In de jaren zeventig kwamen hier grote groepen Marokkanen, Turken en Zuid-Europeanen om in de haven te werken.
Om ingang te krijgen in deze migrantenwijk met het hoogste werkloosheidscijfer, waar 84 procent van de bewoners allochtoon is en het leven zich voor een groot deel op straat afspeelt, legde Chorus in eerste instantie contact met twee zeer betrokken wijkagenten. ‘Ze namen me de eerste maanden mee tijdens hun dienst, kenden de buurt goed en wisten veel van de achtergrond van de jongens die op straat leven en hun families. Ik werd aanvankelijk door deze jongens met wantrouwen bekeken, kon wel van de geheime politie zijn. Maar ik kreeg toestemming om drie heel verschillende families te volgen.’
Het beeld dat uit het boek naar voren komt van deze families is weinig rooskleurig en bij tijd en wijle tragikomisch. Geeft dat een goed beeld van de werkelijkheid?
‘Ja, ik heb een reëel beeld willen schetsen van het dagelijks leven en de problemen in een achterstandswijk. Ik geef toe dat het niet vrolijk is, maar ik heb geprobeerd die tragiek met een zekere lichtheid en humor te beschrijven.’
Het boek ademt een sfeer van wantrouwen jegens andere culturen en vooral tegen Nederlanders. Hoe heb je hun vertrouwen gewonnen?
‘Hoe het komt weet ik niet, maar mensen vertrouwen mij snel geheimen toe. Osman, die deel uitmaakt van de Turkse familie is bendeleider en dealer. Hij liet mij tot de familie toe op het moment dat een aantal familieleden geld voor hem had ingezameld om een snackbar over te nemen. Hiermee hoopten ze dat Osman uit de problemen zou raken en als patatbakker een fatsoenlijk bestaan zou opbouwen. Hij geloofde in z’n succes en wilde dit graag delen. Dat het anders liep, de snackbar binnen een paar maanden de deuren moest sluiten en hij verder ging op het criminele pad, wist hij niet van tevoren.’
De Nederlandse familie die je volgt, heeft het niet eenvoudig als minderheid in deze wijk. Marian van Rooijen, 149 kilo, net een mislukte maagverkleiningsoperatie achter de rug waardoor ze nauwelijks kan lopen, zet zich enorm in voor de wijk waar ze geboren en getogen is. Het lijkt water naar de zee dragen?
‘Het leek een drama dat deze familie de wijk niet op tijd verliet en het later niet meer lukte om weg te komen. Maar Marian heeft van de nood een deugd gemaakt. En heeft zich opgeworpen als hulpverlener en is gelukkig met die rol.’
Haar zoon en ook andere Nederlandse jongeren uit de wijk spreken zich openlijk uit voor Wilders en hebben een enorme hekel aan buitenlanders door alles wat ze meemaken. Vind je dat begrijpelijk?
‘Deze mensen zijn achtergebleven in een wijk, waar ze zich al lang niet meer thuis voelen. Ze waren al de zwakste Nederlanders en worden nu ook opgezadeld met het migrantenprobleem. Vanuit de politiek wordt daar weinig rekening mee gehouden en dat voedt onderbuikgevoelens.’
En dan heb je de Marokkaanse familie Ghelali. Zoon Mehem heeft zich los geworsteld van zijn zeer traditionele familie en is op steenworp afstand gaan wonen. Die breuk lijkt succesvol. Hij heeft gestudeerd en een goede baan. Is zo’n breuk met wijk en familie een sleutel tot succes?
‘Als je iets wilt worden, moet je kiezen voor Nederland en een onafhankelijke financiële toekomst. Keuzes maken, los komen van je familie, de taal en de omgangsregels leren kennen. Het is een economische en sociale noodzaak om je te voegen. In de multiculturele samenleving geloof ik niet zo. Die leidt tot verzuiling, hoe gek het ook klinkt. Want iedereen wil daarin zijn eigen waarden vertegenwoordigd zien en het is een illusie dat die mensen bij elkaar brengt.’
Op een gegeven moment raak je zeer betrokken bij de families. Vooral de Turkse familie, die een uitzichtloos bestaan lijkt te leiden. Hoe heb je je journalistieke afstand kunnen behouden?
‘Ik merkte op een gegeven moment dat mijn loyaliteit bij hun kwam te liggen, omdat het goede mensen zijn. Toen er appèl op mij werd gedaan te helpen bij een uit de hand gelopen conflict op school heb ik ze op het spoor van een advocaat gezet. Over dat dilemma schrijf ik in mijn boek. Maar ik heb altijd de vrijheid geclaimd om mijn observaties op te schrijven. Daar heb ik pittige gesprekken over gevoerd. Voor mij was het ook belangrijk om iedereen bij z’n echte naam te noemen in het boek en niets te verdoezelen.’
Wat vonden de families van het boek?
‘Sommige familieleden lazen tijdens het onderzoek mee. De een vond het prachtig, de ander vond het soms niet prettig wat er stond. Ik heb veel met ze gepraat over het resultaat en me als journalist met open vizier opgesteld. Dat neemt allemaal niet weg dat ze de hoofdrolspelers zijn in een dramatisch verhaal. Zo schrokken ze bijvoorbeeld van de recensie in de Volkskrant, waarin "thuis bij dikke Osman en de poezenvrouw" in de kop prijkte.’
Aan het einde van je boek ontstaat er een grimmige sfeer tijdens oudjaarsavond, breken er relletjes uit en staan de wijkagenten machteloos. Zijn Parijse toestanden denkbaar?
‘Nee, de mensen hebben het hier te goed. Je kunt je dik eten, je hebt een dak boven je hoofd, een uitkering en kinderbijslag. Bovendien treedt de Franse politie veel repressiever op dan de Nederlandse wijkagenten.’
Maar daarmee ben je er niet als overheid. Toch?
‘De politiek moet eisen stellen. Geen halfbakken maatregelen, waarbij de gestelde doelen niet gehaald worden zoals het falende inburgeringbeleid.
De betrokkenheid van de twee wijkagenten was indrukwekkend. Zij gingen het gesprek aan, maar stelden ook eisen. Heb je dertig van dit soort brigadiers en hulpverleners, dan ben je al een heel eind.’
Noot: Jutta Chorus geeft op 23 november van 8.30 tot 10.30 uur een openbare gastles in de faculteit Communicatie en Journalistiek. Studenten en medewerkers krijgen korting bij aanschaf van Afri met de bon op pagina 30.
CV
Jutta Chorus (1967)
School voor Journalistiek Tilburg
Redacteur NRC Handelsblad
2003 Prijs voor Dagbladjournalistiek
Publicaties
In de ban van Fortuyn (samen met Menno de Galan)
In Godsnaam over de moord op Theo van Gogh (samen met Ahmet Olgun)