Achtergrond

Drie partijen op een kussen

Jarenlang was MUST als enige studentenpartij vertegenwoordigd in de centrale medezeggenschapsraad (CMR) en de faculteitsraden. Vorig jaar veroverde Eureka een plaats bij de raad van de faculteit Educatie en recentelijk kreeg de partij een zetel in de CMR in de schoot geworpen. Dit jaar dient zich een derde studentenpartij aan, de USVBO.

Alledrie de lijsttrekkers onderschrijven het belang van meerdere studentenpartijen. ‘Als de inspraak zich beperkt tot een klein clubje, een eenpartijenstelsel, dan is de betrokkenheid bij de studenten laag en zodoende is er te weinig inspraak. Dat leidt ertoe dat de organisatie zijn eigen gang gaat’, stelt Zuyderwyk. Van der Hoek: ‘Door meerdere partijen gaat medezeggenschap meer leven. Je bereikt de studenten vanuit drie verschillende invalshoeken zodat er een vorm van democratie ontstaat.’ Perdomo: ‘Iedereen heeft het recht om te kunnen kiezen. Met drie partijen heb je meerdere visies en richtingen waarop je naar toe kan gaan.’
Een mogelijk nadeel van meerdere partijen is het gevaar dat de studenten onderling verdeeld zijn en niet meer een vuist kunnen maken in de richting van het college van bestuur en de personeelsgeledingen. Maar dat argument snijdt geen hout, vinden de bestuurlijk actievelingen. Het is immers niet de bedoeling dat de vertegenwoordigers van ruim dertig duizend studenten allemaal dezelfde meningen hebben, betoogt Zuyderwyk. De medezeggenschap moet juist verschillende meningen vertolken. ‘Van daaruit moet je een oplossing zoeken waar alle partijen zich in kunnen vinden.’ Opponent Van der Hoek: ‘Door beraadslagingen kom je tot betere standpunten omdat je andere inzichten van elkaar kunt krijgen.’
 
Zuyderwijk oppert dat inspraakorganen vaak door besturen worden gebruikt om het beleid aan het personeel en studenten te verkopen. Dat gebeurt ook aan de HU, zegt hij. ‘Als MUST door het college van bestuur uitgenodigd wordt voor diners en golfpartijtjes, dan wordt MUST ingepakt. Het college wil daarmee alle neuzen dezelfde kant op krijgen en het verzet bij medewerkers en studenten de kop in drukken.’ Van der Hoek bestrijdt dit. ‘MUST wordt door het college gezien als een volwaardige gesprekspartner. Dat is de kracht van MUST en daar kan je gebruik van maken. Het afgelopen jaar hebben wij het voor elkaar gekregen om een aantal zaken in het strategisch plan opgenomen te krijgen, zoals dat de HU meer aan ontwikkelingssamenwerking moet doen en meer Engels in het curriculum. Dat krijg je niet voor elkaar als je afstand houdt van het college van bestuur. Als je in gesprek gaat, dan bereik je juist veel meer.’ En daar kunnen ook etentjes en partijtjes golf bij horen, beaamt zij.
Zou Perdomo aanschuiven aan de dinertafel bij het college? ‘Ik vind het moeilijk’, verzucht hij. ‘Je moet op een gelijkwaardige manier met het college omgaan. Maar het is moeilijk om aan de achterban te vertellen dat je het niet met het college eens bent en dat je toch met ze gaat eten. Je wekt dan een verkeerde indruk. Het kan bij de studenten overkomen dat je ingepalmd bent.’ Van der Hoek (beslist): ‘Die indruk geven wij niet. Het is niet zo dat we geen eigen mening meer kunnen hebben als je met het college van bestuur gaat eten. We stemmen regelmatig tegen voorstellen van het college, zoals de begroting van 2007.’

Bij drie faculteiten zijn geen verkiezingen nodig omdat er evenveel of minder kandidaten zijn dan zetels. Bij de faculteit Communicatie en Journalistiek, faculteit Economie en Management en bij de faculteit Maatschappij en Recht zijn wel verkiezingen. Daar gaat de strijd tussen MUST en USVBO.
De campagne is in volle hevigheid bezig. Er wordt volop geflyerd, affiches verspreid, kandidaten bespelen collegezalen en er zijn ludieke acties. Zo gaat MUST met driewielers de faculteiten in, deelt fortune-cookies uit met de standpunten en stapelt dozen waarop studenten hun grieven kenbaar kunnen maken. Gezien het beperkte budget houdt USVBO het simpel: Perdomo en zijn medestanden beperken zich tot affiches en het sturen van e-mails en dergelijke aan bekenden. ‘Onze ideologie, onze visie is ons verkooppunt. Daarmee hoop ik studenten aan te spreken en op hun stem te kunnen rekenen.’
Terwijl de strijd op de faculteiten zich tussen USVBO en MUST afspeelt en op hun CMR-lijsten meer dan tien kandidaten prijken, lijkt Eureka zich op een klein gedeelte van de hogeschool te concentreren. De CMR-lijst van Eureka telt vier kandidaten die afkomstig zijn van de faculteit Educatie en de partij vaardigt alleen bij deze faculteit twee gegadigden af. Zuyderwyk legt hij: ‘We hebben de slogan De kleinste partij met de grootste idealen. We zijn inderdaad een kleine partij, maar we richten ons op alle studenten. Tijdens de selectie van actieve mensen bleken de politieke dieren die wij zochten niet in ruime mate voorhanden.’
Hij ageert tegen het gegeven dat de vereniging MUST, die de fracties van deze partij ondersteunt, subsidie krijgt van de hogeschool terwijl Eureka en USVBO deze middelen ontberen. Actievelingen van MUST hebben meerdere petten, is zijn klacht. ‘Het ene moment zijn zij bestuurslid van een vereniging die in het leven is geroepen om alle bestuurlijk actieve studenten te vertegenwoordigen. En het andere moment zijn zij fractielid van een bepaalde studentenpartij.’ MUST-lijsttrekker Van der Hoek pareert deze kritiek door te zeggen dat MUST vijf jaar bestaat en als volwaardige gesprekspartner van het college dit soort zaken voor elkaar krijgt. ‘Het voordeel van de vereniging is dat het bestuur er voor zorgt dat alle raden vol komen te zitten. Zij voeren de gesprekken met de kandidaten. De fracties in de raden kunnen zich dan bezighouden met het beleid van de hogeschool en niet met de kandidaatstelling.’
Zuyderwyk bepleit dat de vereniging een andere naam en bestuursleden krijgt. Van der Hoek is het er niet mee eens: ‘Ga dan zelf naar het college en vraag om geld.’ Waarop hij terugkaatst: ‘Dat gaat niet omdat het oprichten van een vereniging veel geld kost en er slechts over twee jaar subsidie mogelijk is vanuit de HU.’
 
Alle drie de studentenpartijen bepleiten logischerwijs dat het onderwijs moet verbeteren. Maar hoe is dat te bereiken? Van der Hoek: ‘Het creëren van minder managementlagen en docenten moeten niet zo veel managementtaken krijgen. Docenten moeten het weer leuk gaan vinden om les te geven. Dat straalt dan uit op studenten.’ Eureka is het hier hartgrondig mee eens. Zuyderwyk wil daarbij komen tot decentralisatie van de organisatie. ‘Het centraal niveau willen we minimaliseren tot een faciliterend orgaan op het gebied van ICT, marketing en communicatie en internationalisering. De besluiten over bijvoorbeeld het onderwijs en personeelsbeleid moeten op de faculteiten genomen worden.’
USVBO wil zich niet bezig houden met afgeleide thema’s als centralisatie en bureaucratie maar zich toeleggen op het onderwijs, zegt Perdomo. ‘Vijftig procent van de studenten stopt met de studie zonder diploma. Dat heeft te maken met de motivatie en de manier waarop onderwijs wordt gegeven. Aan de HU voelen studenten zich een nummer. Er moet meer een campusgevoel komen, zodat de leraren de studenten bij naam kennen. Er moet een binding zijn met de opleiding, met de faculteit. Dat kan doordat hetzelfde docententeam vanaf het eerste tot laatste jaar aan studenten lesgeven.’  
Eureka ageert sterk tegen onderwijsvernieuwingen. ‘Het competentiegericht onderwijs en het nieuwe leren zou gedeeltelijk en gefaseerd teruggedraaid moeten worden’, betoogt Zuyderwyk. ‘Dat heeft vooral met de uitvoering te maken. Het idee erachter is geweldig: studenten moeten leren leren en zich bewust zijn van dat proces. Maar dan moet de begeleiding en het aantal contacturen niet worden uitgekleed, maar juist verstevigd. Studenten moeten op weg naar de competenties intensief begeleid worden. Je zou  – overdreven gesteld – eigenlijk een persoonlijke privé-docent hebben, maar dat is niet haalbaar.’
‘Ik denk dat de student hier onderschat wordt’, reageert Perdomo. ‘De student kan zelf kennis opdoen. De literatuurlijsten van alle opleidingen zijn bekend. Wietse heeft het over intensievere begeleiding, maar de zelfstandigheid en een leven-lang-leren vind ik ook belangrijk.’
Van der Hoek is het eens met de roep om meer begeleiding en wil meer en betere contacturen. Ze onderschrijft ook Perdomo’s mening dat studenten zelfstandig kunnen werken en daar in getraind en gemotiveerd moeten worden. Van der Hoek: ‘Ik vind het belangrijk dat studenten weer geprikkeld worden om te gaan leren. Zo van: wow, wat ben ik een mooi vak aan het leren. Dat moet voor een deel uit jezelf komen, maar ook de hogeschool moet de faciliteiten op orde hebben en meer docenten inzetten die hun vak overdragen.’ Zuyderwyk: ‘Zowel voor leraren als voor studenten geldt dat het wat uitdagender moet. Het niveau moet omhoog en je moet geïnspireerd worden door de docent. Leren moet je ook door boeken te lezen en te googlen, maar doe dat buiten de les. Maar biedt dan wel een les aan met een docent die een goed verhaal heeft.’
Dus de drie partijen zijn het grotendeels met elkaar eens, zo valt te concluderen. ‘Ik denk dat de basis wel gelijk is’, beaamt Van der Hoek. ‘Wij strijden alledrie voor goed onderwijs.’