Achtergrond

Mind the gap

Kenniscentrum? De doorsnee student weet nauwelijks van het bestaan af, om maar te zwijgen van wat er precies wordt gedaan. Dat geldt ook voor de faculteit Gezondheidszorg, terwijl het Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening zich inmiddels voorloper in Nederland mag noemen. Studenten die wel meedoen aan projecten van het kenniscentrum, zijn razend enthousiast. Nu nog de vertaalslag naar het onderwijs.

Vraag een willekeurige student van de faculteit Gezondheidszorg naar de betekenis van het kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening en de kans is groot dat het stil blijft.
Kenniscentrum……? Lectoraten……….?
Sterker nog: soms werken studenten mee aan een project van het kenniscentrum zonder dat ze zich daarvan bewust zijn.
‘Ze mogen er wel wat meer promotie voor maken’, zegt student hbo-verpleegkunde Itske Horn. ‘Ik ben er door een mailtje van een docent toevallig mee in aanraking gekomen’, vult derdejaars fysiotherapie Tobias van Dockum aan.
De faculteit mag inderdaad wat harder aan bekendheid werken, is ook de mening van lector Familiezorg en hoogleraar Gezondheidswetenschappen aan de UU Mia Duijnstee. ‘Aan het begin van het nieuwe studiejaar gaan we ons als kenniscentrum presenteren, dan hebben we ook een website met informatie over de onderzoekslijnen en wat het beste aansluit bij studenten met een bepaalde achtergrond. Er worden inmiddels afspraken gemaakt over de begeleiding: wat doet de opleiding en wat doet het kenniscentrum, want daar mag geen onduidelijkheid over bestaan.’

Vreemd is die onbekendheid met de linking pin tussen onderzoek, onderwijs en beroepspraktijk ook weer niet, omdat lectoraten nog maar zo’n vijf jaar bestaan. Daarnaast hebben de lectoraten zich, doelbewust, in eerste instantie vooral met onderzoek beziggehouden. Immers, wil je de beroepspraktijk vernieuwen, dan moet je daar de benodigde kennis voor ontwikkelen. De verbinding met het onderwijs kwam daardoor pas later op gang.
Studenten die al wél in contact kwamen met het kenniscentrum, zijn zonder uitzondering enthousiast, zó enthousiast, dat je mag concluderen dat er momenteel sprake is van een kwaliteitskloof tussen kenniscentrum en reguliere opleidingen. Tobias van Dockum, die zich bezighield met houdingsstrategieën bij lage rugklachten: ‘De lat ligt hoger: je bent echt bezig met onderzoek, gaat dieper op de materie in en je krijgt betere ondersteuning.’ Itske Horn deed onderzoek naar het verkleinen van de kans op vallen door ouderen in badkamers. ‘De lijnen waren kort, op vragen en mailtjes kwam snel een reactie. Het niveau van de projecten is top, je moest echt boven jezelf uitstijgen.’
Roland Burgers, inmiddels afgestudeerd hbo-v’er, onderzocht vanuit het kenniscentrum de ontslagprocedures in het UMC. ‘Studenten zouden tijdens de opleiding vaker met de praktijk in aanraking moeten komen. Nu wordt er vaak gezegd: je kent de theorie, maar bent geen verpleegkundige. Het kenniscentrum tilt het niveau van de verpleegkundige omhoog. Een verslag dat een reguliere docent goedkeurt, kan hier afgebrand worden. We ontdekten dat we nog niet echt hbo-niveau hadden.’

Dat het kenniscentrum goed functioneert, bleek eind vorig jaar uit het oordeel van een externe evaluatiecommissie. Op de afzonderlijke onderdelen bestuur en beleid, professionele praktijk, onderwijs en wetenschap scoorde het kenniscentrum ‘zeer goed’ tot ‘excellent’. ‘Het kenniscentrum en haar lectoraten vervullen daarmee een voorbeeldfuncie voor anderen in het land’, aldus een van de conclusies in het beoordelingsrapport. Was dat geen gelegenheid om eens ferm op de trom te slaan en kond te doen van de resultaten? Nee, vindt faculteitsdirecteur Harm Drost. Bescheidenheid is volgens hem gepast, want de resultaten mogen goed zijn, tegelijkertijd is er nog een lange weg te gaan. ‘Je kan evenmin zeggen: het kenniscentrum was er 1 januari 2007 opeens, daarvoor hebben we al jaren geïnvesteerd in de lectoraten. Je moet op langere termijn een consistent beleid voeren en niet opeens verkeerde verwachtingen gaan wekken.’
Natuurlijk, hij is content met de bijval en vooral met de constatering dat het kenniscentrum kiest voor ‘het beste uit twee werelden’: onderzoek en praktijk, een wetenschappelijke benadering maar altijd met toepasbaarheid als uiteindelijk doel. ‘Daar hebben we op gestuurd, daarom hebben we in de lectoraten gezocht naar vaandeldragers die hun sporen hebben verdiend.’
Anderzijds: het kan altijd beter, structurele verbeteringen zijn immers een kwestie van lange adem. ‘Het debat over de juiste focus wordt voortdurend gevoerd. Je moet niet te snel gaan, ook omdat de balans tussen faculteit en kenniscentrum goed moet zijn. We zijn een topklas begonnen voor extra gemotiveerde studenten die wordt voorgehouden: over twintig jaar kun je er ook nog voor kiezen lector of hoogleraar te worden. Daar denk je niet aan als je 22 bent, maar het is goed als het af en toe tegen je wordt gezegd.’
Optimistisch is de faculteitsdirecteur wel. Zo relativeert hij de constatering van de externe commissie dat de financiën de achilleshiel vormen bij onderzoek door het kenniscentrum. ‘Op een gegeven moment kan geldgebrek misschien een belemmering vormen en onze ambities remmen. Misschien is het naïef, maar ik geloof dat het uiteindelijk goed komt wanneer we maar kwaliteit blijven leveren en ervoor zorgen dat ons onderzoek bijdraagt aan de kwaliteit van het werken in de gezondheidszorg.’

En die gezondheidszorg is volop in beweging, weten ook de verschillende instituten die via de afzonderlijke lectoraten met het kenniscentrum zijn verbonden. Aanhaken is het devies, maar wel met een eigen visie. ‘Op het gebied van bewegen willen we zelf een vooraanstaand kenniscentrum zijn en de beste mensen opleiden’, zegt directeur Mieke Klootwijk van het Instituut voor Bewegingsstudies.
Met lector Leefstijl en Gezondheid Harriët Wittink vormt ze een tandem als het gaat om het opkrikken van het niveau van studenten en medewerkers. Wittink: ‘Er gebeurt momenteel zoveel bij zorginstellingen, verzekeraars, de universiteit, revalidatiecentrum de Hoogstraat…het is ontzettend spannend, iedereen is bezig met innovatie. De school is toch een beetje een steriele omgeving, je wilt de studenten meer naar buiten krijgen.’
Wittink, sinds vorig jaar lector, is de brug tussen kenniscentrum en instituut. Belangrijke informatie gaat via haar naar het kenniscentrum en omgekeerd. Ze begeleidt onder meer studenten en werft onderzoeksprojecten. ‘In het kenniscentrum zetten we het gezamenlijke beleid uit. Als ik hoor dat een ander instituut iets doet waar wij iets aan kunnen hebben, zwengel ik hier de discussie aan. Nee, van concurrentie tussen de instituten merk ik in het kenniscentrum niks. We hebben natuurlijk ook een gemeenschappelijke passie: het zelfstandig houden van mensen.’

De meerwaarde van het kenniscentrum boven de afzonderlijke lectoraten is van groot belang, meent Mia Duijnstee. Ze werkt momenteel aan een methode om morele problemen van mantelzorgers die klem zitten tussen wat ze kunnen en wat van ze wordt gevraagd, bespreekbaar te maken. ‘Door de samenwerking binnen het kenniscentrum heb je veel gemakkelijker zicht op de inhoud van elkanders onderzoek, waardoor je onderzoekslijnen sneller verbindt, en ook elkanders expertise.’
Kortom, intern zit het allemaal goed, aandachtspunt is die door Harm Drost genoemde balans. Ook Mieke Klootwijk beaamt de aanbeveling uit het rapport dat de synergie tussen kenniscentrum en onderwijs beter kan, met name in het meer betrekken van bachelorstudenten bij projecten. ‘Het zit een beetje op de huidige structuur vast, want de aanpak vraagt ook onderwijskundige aanpassingen en veranderingen aanbrengen in het curriculum kost tijd. Maar dat is iets waar we beter op moeten sturen, ja.’
Nog vóór de zomer wil ze een ‘visiedocument’ gereed hebben waarin de centrale thema’s worden vervat. Daarin is in ieder geval ook aandacht voor het terugkoppelen van onderzoeksresultaten van het kenniscentrum naar de medewerkers. ‘Die moeten echt kenniswerkers gaan worden. We zijn bezig met een nulmeting om de competenties van docenten in kaart te brengen. Voor de vervolgstappen – we komen dan ook op het terrein van P & O – is de samenwerking via het kenniscentrum weer belangrijk.’

De faculteit heeft de eerste stappen gezet om de kloof tussen kenniscentrum en onderwijs te verkleinen. Zo zijn er inmiddels drie minoren ingericht, is er een leerlijn ontwikkeld (LOEP) om de onderzoeksvaardigheden van eerstejaars te ontwikkelen, ging twee jaar terug de ‘topklas’ voor extra gemotiveerde studenten van start en organiseert het kenniscentrum wekelijks voor iedereen toegankelijke masterclasses. Er wordt over gedacht om die masterclasses op termijn verplichte kost voor studenten te maken.
Mieke Klootwijk: ‘Vernieuwing moet niet alleen papieren beleid zijn, we moeten studenten laten zien dat die daadwerkelijk belangrijk is en ze ook carrièremogelijkheden biedt. Veel promovendi geven aan dat ze in de toekomst graag bij het kenniscentrum betrokken willen blijven, daar moeten we gebruik van maken.’
Ze krijgt gelijk van Roland Burgers, momenteel parttime verpleegkundige in het Nieuwegeinse Antoniusziekenhuis. ‘De lectoren zie ik nog geregeld bij lezingen en ik heb al laten weten dat ik best eens als gastdocent wil optreden. Ik zal zeker nog een verpleegkundige masterstudie gaan doen. De kennis die ikzelf heb opgedaan, kan zo weer verder worden verspreid.’