Achtergrond

Monumentenzorg ontmoet stedelijke vernieuwing

Monumentenzorg is inderdaad ontstaan vanuit de gedachte om gebouwen van historische waarde en grote schoonheid voor het nageslacht te bewaren. Maar die doelstelling is gaandeweg uitgebreid, vertelt hij. Dat illustreert ook de recente fusie van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. De nieuwe Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten zet zich in voor het behoud van monumenten, archeologische vondsten en cultuurlandschappen. Brinkman: ‘Dat eeuwenoude kathedralen en het Paleis op de Dam moeten blijven bestaan is evident. Maar over het algemeen geldt dat monumenten een functie, een doel moeten hebben. Zij moeten functioneren in de samenleving en niet als een rare korst in de stedelijke omgeving staan. De term monumentenzorg is aan het verdwijnen, wij spreken tegenwoordig liever over gebouwde kwaliteit. Daarbij moet je niet alleen denken aan panden of objecten, maar ook aan de gebouwde omgeving die een visie weerspiegelt die gerelateerd is aan een bepaalde periode, bijvoorbeeld de totale opzet van een wijk. Die visie moet doorklinken in het proces van stedelijke vernieuwing.’

Monumentenzorg wil in een vroeg stadium betrokken zijn bij de plannen zodat ze invloed kunnen uitoefenen, zegt Brinkman. ‘Wij willen in samenspraak met de andere maatschappelijke organisaties een bijdrage leveren aan de stedelijke ontwikkeling. We zeggen niet: hier moet je van afblijven. Maar we geven adviezen en proberen mensen te overtuigen. Dit verhaal dringt in toenemende mate door en er wordt steeds meer rekening gehouden met de gebouwde kwaliteit. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat blokken woningen behouden blijven omdat men inziet dat ze waardevol zijn.’
Er zijn steeds meer voorbeelden van goede samenwerking tussen stedelijke vernieuwing en monumentenzorg, betogen de twee lectoren. Ter illustratie noemen ze het complex naast de oudbouw achter de Mariaplaats in Utrecht. Huffstad: ‘In de naoorlogse wijk Den Haag Zuidwest heeft Monumentenzorg nadrukkelijk aangegeven welke objecten, stedelijke bebouwing en openbare ruimten waardevol zijn en op welke wijze ontwikkelingen mogelijk zijn. Dit heeft er toe geleid dat de beeldbepalende groenstructuur versterkt wordt door auto’s uit het straatbeeld te mijden. Dat zijn belangrijke zaken die het directe gevolg zijn van samenwerking.’

De opbouw van de steden is de laatste decennia beduidend complexer geworden door de verandering in rollen van de partijen. Tot de jaren negentig was het vooral de gemeente die de dienst uitmaakte. De overheid nam het besluit tot stadsuitbreiding en was veelal eigenaar van de grond of verwierf de benodigde kavels. Vervolgens werkte de stedenbouwkundige ambtenaren de plannen uit en de gemeentelijke woningcorporaties konden met uitvoerende bouwbedrijven aan de slag.
Tegenwoordig is de grond vaak in handen van grote vastgoedbeleggers en andere bouwondernemingen. Daarbij zijn de corporaties verzelfstandigd en opereren zij naast hun taak als sociale volkshuisvester als commerciële marktpartner. ‘De overheid is nu meer afhankelijk van private partijen’, constateert Huffstadt. Maar dat hoeft niet slecht uit te pakken. ‘Mijn stelling is dat stedelijke vernieuwing nog steeds op een integere manier kan gebeuren als de verschillende partijen elkaar herkennen en erkennen en het spel met elkaar willen spelen. De verantwoordelijkheden moeten helder zijn. Want als dat niet duidelijk is of niet wordt erkend en de partijen ieder een eigen kant op gaan, gaat het mis. Het vergt dus meer samenwerking en begrip voor elkaars positie. Dan kun je prachtige projecten realiseren.’
Gemeenten hebben zich nog niet voldoende opgetuigd voor deze nieuwe setting, vindt Huffstadt. ‘Veel organen van de overheid zijn nog te veel gericht op de uitvoering, terwijl ze zich meer bezig moeten houden met visies op de lange termijn. Dat is een vaardigheid die opgebouwd moeten worden. Daar moeten mensen op geschoold worden.’

Heeft Monumentenzorg in het spel tussen gemeenten, corporaties en vastgoedbedrijven voldoende bij te zetten? ‘Daar raken we een gevoelige snaar’, meent Brinkman. ‘Als het gaat om beschermde rijksmonumenten wel. Dan kunnen wij zaken afdwingen. Maar dat is een slechte uitgangspositie. Wij willen liever om de tafel zitten om duidelijk te maken wat het belang is van de gebouwde kwaliteit. Als wij dat goed voor het voetlicht kunnen brengen, zullen ze wel gek zijn om er geen rekening mee te houden.’
Dat is de theorie, maar de praktijk is weerbarstiger. ‘Dat gebeurt nog te weinig’, zegt hij. Bij Monumentenzorg wordt de vraag te vaak versmald of een bepaald object rijksmonument is. Als dat niet zo is trekken ze vaak hun handen er van af. Monumentenzorg moet zelf ook nog wennen aan die nieuwe rol. De organisatie zal de komende jaren die omslag moeten maken.’
Huffstadt erkent dit. ‘Bij Monumentenzorg zitten nog vaak mensen die redeneren vanuit het behoud van panden en met dat uitgangspunt het gesprek ingaan. In plaats daarvan moeten er mensen zijn die meedenken en uit kunnen leggen waarom iets waardevol is. Alle partijen in de stedelijke vernieuwing moeten nog leren om het gesprek aan te gaan.’
Brinkman: ‘Het gaat niet om het behoud van geïsoleerde gebouwen, want dan krijg je bij wijze van spreken kale vlaktes met een monument in het midden. Het doel is de kwaliteit van de gebouwde omgeving en daarbij kunnen stedelijke vernieuwing en monumentenzorg elkaar uitstekend aanvullen.’
Gerard Rutten

‘Te veel gericht op nieuwbouw’

De opleidingen bouwkunde in het land zijn te veel gericht op nieuwbouw, zeggen de lectoren Pim Brinkman en Mirjam Huffstadt. ‘De opleidingen besteden driekwart van hun programma aan nieuwbouw, terwijl het overgrote deel van het werk in de praktijk bestaat uit renovatie, instandhouding en nieuwbouw in combinatie met renovatie.  En daar zou het onderwijs op moeten aansluiten’, zegt Brinkman. De focus op nieuwbouw komt volgens hem door de grootschalige bouwprojecten op de vinex-locaties in de afgelopen tien jaren.
Luuk Kuiper, directeur van het Instituut voor Gebouwde Omgeving, kan de kritiek wel billijken. De lectoren zijn juist aangesteld om de opleidingen bij te staan in de aanpassing van het programma aan de hedendaagse werkelijkheid, zegt hij. ‘Wij gaan mee in de omslag bij de bedrijven en onder aansturing van de lectoren halen wij deze ontwikkeling in. Het onderwijs loopt nooit voor op de bedrijven en de lectoren hebben daarom een belangrijke rol. Zij staan dichter bij de praktijk dan wij.’

Mirjam Huffstadt, lector regie stedelijke vernieuwing. studeerde woonecologie in Wageningen en is ruim twintig jaar werkzaam in de stedelijke vernieuwing, de laatste twaalf jaar voor Breebaart & Huffstadt, bureau voor management in de ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing. Recent werkte zij als gebiedsmanager voor de corporaties in Den Haag Zuidwest en als interim-directeur bij het Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer.

Pim Brinkman, lector monumentenzorg in de praktijk, studeerde kunstgeschiedenis en archeologie in Leiden, promoveerde in 1993 op het gebruik van olieverf bij middeleeuwse schilders. Hij was onderzoeker en manager bij de Rijksuniversiteit Leiden, het ministerie van WVC en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en publiceert regelmatig op het gebeid van monumentenzorg en kunstgeschiedenis.