Achtergrond

Petje af voor parttime promovendi

Over zeven jaar moet één op de tien hbo-docenten gepromoveerd zijn. Het is onwaarschijnlijk dat dit gaat lukken. Tijdgebrek speelt de hbo-promovendi parten, maar ook het nog prille onderzoeksklimaat bij hun hogeschool.

Lesgeven op de hogeschool en tegelijk promoveren aan de universiteit is makkelijker gezegd dan gedaan. ‘Het is zwaar’, erkent Farida Aarbiou van Zestor arbeidsmarkt- en opleidingsfonds hbo, voorheen het Mobiliteitsfonds. Sinds 2005 subsidieert het fonds promotietrajecten voor hbo-docenten. Door middel van bijeenkomsten en evaluaties houdt Zestor de vinger aan de pols van de promovendi. ‘Deelnemers zijn in eerste instantie docent en doen een deel van hun onderzoek noodgedwongen in hun vrije tijd. Want na vier jaar houdt de financiering op.’

Lector Cees Tempelman van de Hanzehogeschool, waar 32 docenten promoveren, is een van de trekkers van het promovendi-netwerk van Zestor in de noordelijke provincies. Hij heeft de indruk dat veel promotietrajecten moeizaam verlopen en dat ‘slechts een kleine minderheid van de promovendi de eindstreep zal halen’. Veel docenten zien het volgens hem niet zitten om avonden, weekends en vakanties door te werken, ‘terwijl dat voor een promotieonderzoek toch echt nodig is’. Hij benadrukt dat zijn sombere voorspelling niet op harde data is gebaseerd.

Ook voorzitter Gert-Jan Tommel van Promovendi Netwerk Nederland (PNN) maakt zich zorgen. ‘Wie fulltime aan zijn onderzoek kan werken, doet gemiddeld vierenhalf jaar over een bètapromotie en zes jaar over een alfa- of gammapromotie. Dat kan uiteraard sneller, maar in vier jaar tijd parttime promoveren? Petje af als dat met goed gevolg lukt.’ Het is niet bekend of er al hbo-promovendi zijn afgehaakt. De tachtig docenten die Zestor subsidieert zijn nog volop bezig, weet Aarbiou. Drie zijn er zelfs al klaar. Ze stapten in de subsidieregeling terwijl ze al met hun promotieonderzoek bezig waren.

Zestor gaf in 2005 het startschot voor een heus promotiegolfje in het hbo. Het fonds bood aanvankelijk veertig vouchers aan, waarmee een docent vier jaar lang, één dag per week wordt vrijgeroosterd voor onderzoek. Vanwege de enorme belangstelling schroefde Zestor het aantal vouchers op naar tachtig. Alle disciplines waren vertegenwoordigd. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 44 jaar, en het waren allemaal docenten die tien tot twintig jaar in dienst waren.

De subsidieregeling werd in 2006 ‘overgenomen’ door het ministerie. Voormalig staatssecretaris Rutte sprak met de HBO-raad af dat er meer hoogopgeleid personeel moest komen om de ambities van de hogescholen met masteropleidingen, lectoraten en toegepast onderzoek te kunnen waarmaken. Sindsdien krijgen de instellingen onder meer subsidie om docenten te laten promoveren; samen inmiddels vijf miljoen euro per jaar, verdeeld naar grootte van de instelling. Universiteiten die de promotor van het traject leveren, krijgen eenzelfde bedrag. Daarnaast ontvangen zij de bonus voor elke afgeleverde promovendus.

Met minister Plasterk zijn inmiddels uiterst ambitieuze streefgetallen afgesproken: in 2015 moet tien procent van de hbo-docenten gepromoveerd zijn. ‘Dat lijkt ons kort dag’, zegt medewerker Johannes van der Vos van de HBO-raad, ‘maar het gaat er om dat het percentage hoe dan ook omhoog gaat.’ Hij verwacht dat er met de subsidies van Zestor en het ministerie over tien jaar ongeveer vierhonderd docenten gepromoveerd zijn en er nog tweehonderd bezig zullen zijn. Alleen daarmee zal de tien-procent-ambitie dus worden gehaald, uitgaand van de naar schatting 14 duizend voltijdse docenten in het hbo. De instellingen zullen daarom nog flink wat extra gepromoveerden moeten binnenhalen, willen ze aan de doelstelling kunnen voldoen.

Behalve tijdgebrek valt ook het ontbreken van een goed onderzoeksklimaat menig hbo-docent zwaar, blijkt uit evaluaties. Iets wat Hanze-lector Cees Tempelman kan beamen. ‘Daar komt bij dat de meeste hbo-promovendi weinig of geen onderzoekservaring hebben en zelden artikelen publiceren. Hun promotieonderzoek dreigt daardoor een soort levenswerk te worden dat in veel gevallen zal verzanden.’

Bijkomend obstakel is dat de hbo-promovendi vanuit de hogeschool én de universiteit worden begeleid. PNN-voorzitter Tommel hoort hen wel eens klagen dat het ‘vechten voor je eigen plek is’. Hij heeft de indruk dat er nog te weinig geregeld is. ‘De promotor van de universiteit wil het onderzoek de ene kant op sturen terwijl de co-promotor in het hbo, meestal een lector, de andere kant uit wil.’ Het zou volgens hem beter zijn dat de twee begeleidende partijen eerst samen de inhoud van projecten bespreken, en er dan pas een geschikte persoon bij zoeken. ‘Nu maken ze vooral afspraken over geld en begeleidingsuren.’

Over de relatie met de universiteit zijn de meningen verdeeld. Hoofd personeel en organisatie Paul Brouwers van de Hogeschool Zuyd, waar vijftien docenten promoveren, noemt de samenwerking in elk geval ‘prettig’. ‘We hebben op alle niveaus goede contacten. Soms zijn er een paar geesten die niet willen afdalen naar ‘het hbo-tje’, maar dat zijn uitzonderingen. Ook de docenten zijn tevreden over de begeleiding.’

Fontys noemt de samenwerking constructief. ‘Al is het contact tussen een promovendus en zijn promotor soms te sporadisch.’ De HBO-raad hamert daarom op het belang van duidelijke afspraken. Van der Vos: ‘Zodra je de promovendus laat zwemmen, gaat het mis.’

De hogescholen doen er het nodige aan om de dure en tijdrovende trajecten tot een succes te maken. Docenten worden bijvoorbeeld ondergebracht in graduate schools waarbinnen meerdere promovendi en lectoren samenwerken. Of ze krijgen speciale cursussen aangeboden, gericht op onderzoek en methodiek. Daarnaast kan extra coaching de docenten op de rails houden.

De vraag of de ontwikkeling al invloed heeft op onderwijs en studenten, komt eigenlijk te vroeg. Her en der worden minoren voor onderzoeksvaardigheden ontwikkeld. Maar het heeft zijn tijd nodig, meent Van der Vos. ‘We zitten in de pioniersfase. Het is net als met de lectoren, het moet zich uitbreiden als een inktvlek.’

Potjes

De opzet en financiering verschilt per promotie-traject. Voor het onderzoek wordt de docent twee tot drie dagen per week vrijgehouden en vervangen. De meeste hogescholen laten de docenten praktijkgericht onderzoek doen in een kenniskring met de lector als co-promoter. Het traject wordt daarmee deels betaald uit potjes van het lectoraat. Daarnaast is er geld van Zestor en het ministerie. Ook de meeste begeleidende universiteiten betalen mee. Ze leveren de subsidie van het ministerie in om de docent vrij te roosteren, of besteden een deel van de promotiebonus.

De animo onder hogescholen is groot. Hoeveel hbo-docenten er momenteel promoveren, kan de HBO-raad niet zeggen. Precieze deelnamecijfers per hogeschool worden in de komende jaarverslagen verwacht. Duidelijk is wel dat Fontys Hogescholen een voortrekkersrol speelt. Veertig zittende docenten volgen een promotietraject en er zijn de afgelopen paar jaar 52 jonge promovendi in dienst genomen. In een nog lopende wervingsronde zullen daar nog eens achttien mensen bijkomen.