Veel opleidingen hebben een studievereniging. Die organiseren lezingen, excursies en congressen, maar zijn ook gezelligheid door borrels en feesten te geven. Maar ze zijn niet erg zichtbaar op de faculteiten en daardoor weinig bekend bij de studenten, zo lijkt het. Klopt dat?
Noortje de Bondt
medewerker afdeling Studentzaken:
‘De meeste studieverenigingen zijn heel actief. Zoals Pecunia op de faculteit Economie en Management en UTV op de faculteit Natuur en Techniek. En er zijn een hoop kleinere studieverenigingen die veel onderwijsgerelateerde activiteiten organiseren. Er zijn er ook die minder aan de weg timmeren.
De hogeschool is begin dit jaar gestart met een pilot met bestuursbeurzen voor studieverenigingen. Studenten die lid zijn van het bestuur van een studievereniging kunnen in aanmerking komen voor compensatie voor studievertraging. Iemand die een jaar actief is kan een bestuursbeurs krijgen van maximaal tien maanden per jaar. Per vereniging kennen we een bepaald aantal maanden toe, afhankelijk van onder meer hoeveel leden zij hebben en hoe actief ze zijn. Zij kunnen ze dan zelf verdelen over de bestuursleden. Subsidie en zaken als een kantoor en computer is op de faculteiten zelf geregeld. Verder worden de verenigingen ondersteund door de koepel Overleg Studieverenigingen Hogeschool Utrecht, afgekort OSHU.’
Malou van Roij
tweedejaars pabo:
‘Van studieverenigingen hoor ik niks. Wellicht heeft dat te maken met het individuele leerschema dat we hebben. Het introkamp wordt ook niet door een vereniging georganiseerd. Dat doen enthousiaste ouderejaars. Ik weet wel dat er een feest is vanuit een vereniging van mijn school aan het einde van het jaar. Ik ga daar niet heen, bouw liever me eigen feestje. Het zou schelen als de studieverenigingen meer posters ophangen en werven bij de eerste dagen van een nieuw schooljaar. Als je net in Utrecht woont heb je er misschien meer behoefte aan om lid te worden.’
Erik Schaap,
vierdejaars commerciële economie:
‘Ik ontvang mailtjes van studievereniging Pecunia, maar daar doe ik niets mee. Voor mij is het niet belangrijk, ik zit bij de studentenvereniging Utrechtsch Studenten Corps. Ik kan alles via mijn vereniging regelen. Voor studenten die een netwerk willen opbouwen, begrijp ik de keuze om lid te worden van een studievereniging. De studenten krijgen genoeg informatie: zichtbaar zijn studieverenigingen wel. Misschien dat ze nog meer feesten kunnen geven.’
Reza Tajvar
derdejaars farmakunde:
‘Mijn klasgenoot zit bij een studievereniging. Ik heb het zelf helaas te druk, want ik hoor dat het heel gezellig is. Als ik die klasgenoot niet had, wist ik overigens niets van studieverenigingen. Ik vind ze niet zichtbaar genoeg. Ze mogen zich meer promoten. Ik denk dat het slechte imago van studentenverenigingen een rol speelt bij het lid worden van een studievereniging. Ontgroenen en grote zuipfeesten horen bij dat beeld, terwijl dit niet klopt. Bij een goede promotie kom je zeker van dat imago af. Je kunt denken aan berichten bij het inloggen op Sharepoint.’
Michiel de Vries
vierdejaars journalistiek:
‘Ik studeer naast journalistiek ook sociale geografie aan de Universiteit van Amsterdam. Wat ik merk is dat de studievereniging in Amsterdam veel actiever is. Ik krijg elke week een mailtje met agendapunten, belangrijke mededelingen en tentamentips. Je kunt proeftentamens ophalen en maken. Dat mis ik hier.’
Jessica Bakker
voorzitter Overleg Studieverenigingen Hogeschool Utrecht (OSHU):
‘Studieverenigingen zijn de laatste jaren, sinds de komst van OSHU, steeds meer geprofessionaliseerd. Ze zijn actiever in het werven van studenten. Grote verenigingen tellen vijfhonderd studenten en die bij elektrotechniek bijvoorbeeld heeft zo’n zestig leden. Dat is best veel voor een relatief kleine opleiding. Daarnaast krijgen bestuursleden trainingen en is er onderling contact. Er wordt in toenemende mate samengewerkt, bijvoorbeeld door gezamenlijke promotie waardoor er meer studenten op de activiteiten afkomen. We moeten wel blijven werken aan de bekendheid.
Ik ben tevreden over de aandacht en de facilitering van de hogeschool. De verenigingen krijgen subsidie, hebben de beschikking over een kamer en computers en er zijn bestuursbeurzen. Wel zijn er nog te veel verschillen tussen de faculteiten. Elke faculteit biedt op zijn eigen manier ondersteuning. Ik vind dat er duidelijke afspraken moeten komen over de subsidies en de facilitering van de verenigingen.’