Reportage

Aldith Hunkar over ongelijkheid: ‘Ik hoef je tranen niet te zien’

Foto: Kees Rutten

Dinsdagmiddag 8 november gaf journalist en tv-presentatrice Aldith Hunkar op Heidelberglaan 15 een inspiratiesessie over ongelijkheid met de titel ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet’.  De bijeenkomst was onderdeel van het Ontwikkelfestival voor medewerkers deze week.

Kaarsrecht staat Aldith achter de microfoon. Kleine gestalte, stijlvol zwart pak en een enorme dot rastahaar op het hoofd. (‘Ik ben gestopt met stylen, want ze vonden toch altijd wel “iets”’).

‘Mij is gevraagd om iets uit eigen ervaring te vertellen’, begint ze. ‘Ik doe dat schoorvoetend, want het zijn nare verhalen waar ik niet graag aan denk.’

Aldith werd geboren in Suriname en woonde in Maleisië, Brazilië, Tunesië en Frankrijk totdat ze op haar zeventiende in Nederland terechtkwam. Ze maakte carrière als journalist en presenteerde jarenlang het Jeugdjournaal.

Silvana Simons als casus

Om het institutioneel racisme in Nederland te laten zien, toont Aldith haar publiek een paar scènes uit de Tweede Kamer. De plek waar iedereen volgens haar met respect behandeld zou moeten worden. Er verschijnen twee tenenkrommende scènes waarin Tweede Kamerlid Sylvana Simons eerst een veeg uit de pan krijgt van premier Mark Rutte en vervolgens van voorzitter Ockje Tellegen. Onterecht, blijkt later.

Simons collega’s kijken ongemakkelijk weg en de dag daarna zetten de media de gekleurde politica niet al te best neer. En dat is precies wat er keer op keer in Nederland gebeurt, volgens Aldith. ‘Loes Reymer was één van de enige witte columnisten die het opnam voor Simons, door haar Volkskrant-lezers te wijzen op de typische “institutionele onnozelheid van de VVD”. En door de waarheid te benoemen: namelijk dat “veel mensen onbewust nog altijd vinden dat Nederlanders van kleur een toontje lager moeten zingen. En vooral dankbaar moeten zijn.”’

Joris Luyendijk als autoriteit

Aldith windt er geen doekjes om. ’Laat mensen zich maar ongemakkelijk voelen’, zegt ze. ‘Uit onderzoek blijkt dat jullie beter luisteren als een wit persoon zich uitspreekt over racisme.’
Waarop een grote foto van Joris Luyendijk op het scherm verschijnt, met zijn boek De zeven vinkjes, over zijn bevoorrechte positie als witte, heteroseksuele man. ‘Mijn lieve, intelligente collega van vroeger bij de NOS’, verzucht ze.

Luyendijk is voor Aldith een voorbeeld van hoe mensen in bevoorrechte posities zich zouden moeten uitspreken tegen ongelijkheid in de samenleving. ‘En let wel: óók mensen van de LHBTQI+-gemeenschap en mensen met een beperking hebben recht op een stuk van de taart. Nu heeft 3 procent van de bevolking de macht in handen: witte, hoogopgeleide mannen. Dat moet anders.’

De journaliste heeft naar eigen zeggen een mooie carrière gehad. En nog steeds. Ze krijgt de banen omdat ze de beste is en hard werkt. Maar racistische opmerkingen waren er altijd, in overvloed. Wil het publiek ze even horen? ‘Nou, zet je schrap, want ik hoef je tranen niet te zien. Nederlanders hebben altijd behoefte aan persoonlijke verhalen.’

Nederlanders zijn blond

Ze geeft een opsomming: ze zou de baan volgens mensen uit het vak hebben gekregen omdat ze een kleur had, ze moest ‘met haar kleurtje’ maar even prominent in beeld gaan zitten, haar ideeën werden genegeerd en pas uitgevoerd als een witte collega ze opperde (‘net als Simons overkwam met collega Omtzigt’) en er was altijd ‘iets’ met haar haar. Ook kreeg ze elke keer weer de vraag: ‘Hoezo ben jij Nederlands? Nederlanders zijn toch blond?’

‘Daar help je niemand mee’

Een vrouw uit het publiek steekt haar hand op. ‘Wat kan ik doen?’ Aldith waardeert de vraag. Het antwoord is: ‘Kom voor ons op. Als ik me weer eens moet uitkleden bij de douane, vraag dan: “Hé, wat gebeurt hier?” Blijf niet stil.’

‘Ik ben kleurenblind’, zeggen veel mensen. Maar van die uitspraak maakt ze gehakt. ‘Je huid is je grootste orgaan, by far. En dan zou je het verschil niet zien tussen zwart en wit? Met zo’n opmerking help je niemand. Zie het verschil, wees je bewust van het feit dat mensen van kleur anders worden behandeld en spreek je daartegen uit.’

‘Witte mensen willen wel horen over ongelijkheid. Zolang je ze niet in verlegenheid brengt’, houdt Aldith haar publiek een spiegel voor. En als het publiek hier meer over willen weten, kan het terecht bij Robin DiAngelot, Gloria Wekker, Philomena Essed, Kimberlé Crenshaw en Luyendijk. Ze informeert nog even hoeveel mensen uit het publiek iets van deze schrijvers heeft gelezen. Alleen bij Luyendijk gaat één vinger de lucht in.