Plagiaat bestaat al heel eeuwen. De beste in iets had altijd de meeste aftrek. Dat kon elke ambachtsman of artiest zijn. Pas toen het dupliceren makkelijker werd, ging men wetten maken om intellectueel eigendom te beschermen. Componisten, tekstschrijvers en ontwerpers ontvingen (nu nog steeds) een vorm van royalty’s. Doordat de winsten nu extreem hoog kunnen oplopen, houden criminele organisaties zich hiermee bezig. In ontwikkelingslanden is soms een derde van de medicijnen namaak, oplopend tot $ 75 miljard in 2010.
Bij de start van de videobusiness in de jaren tachtig van de vorige eeuw was het percentage gepirateerde video’s 70%, wat uiteindelijk werd teruggedrongen tot ongeveer 5%. Het stokje werd doorgegeven aan de illegale cd-verspreiders, weer later zag men brood in dvd’s. Maar de laatste twee decennia is men naast fysieke merkproducten als die van Nike en Adidas, overgegaan op illegaal downloaden van muziek en beeld, waardoor de industrie (en ook de rechthebbenden) miljarden verlies lijdt (lijden).
Ook onze studenten zien hoe makkelijk het is om te kopiëren. Ze doen het veel in hun vrije tijd. Het is goed dat we een systeem als Ephorus hebben om te zien welke teksten rechtstreeks van het internet geplukt zijn, of overgenomen van een medestudent. Maar maakt iedere docent er eigenlijk gebruik van?