Hogeschool Utrecht eindigt dit jaar op de laatste plaats in de Elsevier ranking. Uiteraard is er geen HU collega die daar blij van wordt. Ook het college van bestuur heeft gereageerd. Ook deze HU collega’s worden niet blij van dit Elsevier bericht. Het college stelt dat er hard wordt gewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit van het bacheloronderwijs en de dienstverlening naar studenten.
En dat is natuurlijk ook zo. Tal van maatregelen strijden om voorrang en ieders inzet en betrokkenheid staat niet ter discussie.
Helaas is er al een aantal jaren sprake van een daling van de HU in genoemde ranking, dit ondanks alle maatregelen. Hoewel het college terecht vaststelt dat elke maatregel en elk verbetertraject tijd nodig heeft om zich te vertalen naar een hogere studenttevredenheid, is het de vraag of dit appèl op rationaliteit voor alle HU-ers, voor medewerkers en studenten, en voor de HU als instituut voldoet. Illich, als wetenschapper vooral bekend als maatschappijcriticus, introduceerde het begrip “convivialiteit”, wat zoiets als “levensdienstigheid” betekent. Ik moest al mijmerend over alle HU veranderingen en de Elsevier ranking aan deze these denken. Analoog aan Illich zou het onderwijs kunnen worden beschouwd als ‘het gewone leven’ en de ondersteunende diensten en processen als de industrie die met diensten en producten dit gewone leven zou moeten ondersteunen en verbeteren: conviviaal zijn dus. Een of hét antwoord heb ik niet. En de vraag stellen is zeker niet de vraag beantwoorden. Ook hier is de vraag stellen en deze deel te laten zijn van het discours van een veel grotere importantie dan welk antwoord ook. Juist de vraag stellen draagt bij aan de gewenste convivialiteit; te snelle “industriële” antwoorden doen daar maar al te vaak afbreuk aan.
Illich’ these is dat juist de industrie, waarvan de producten en diensten direct zouden moeten aansluiten op de levensbelangen, het gewone leven van mensen, het minst “conviviaal” is.
Zijn alle activiteiten van en binnen de HU wel zo conviviaal?