Achtergrond

De doctrine van het ‘leren leren’ is voorbij

Studenten willen graag ‘het vak’ leren van iemand met ervaring, iemand die zelf enthousiast is en dat over kan brengen. Een goede vakdocent kan dat. Laat vakspecialisten onderwijs in hun vakgebied verzorgen, betoogt hogeschooldocent Maartje Fokkema.

Het kan niemand ontgaan zijn: zowel bij Elsevier als bij de Keuzegids staat de HU onderaan in het lijstje. De onderwijskwaliteit is laag. Daarnaast wordt van alle kanten geroepen – zelfs door onze minister-president –  dat niet alleen de HU maar het hele hoger onderwijs een kwaliteitsprobleem heeft. Studenten zeggen wel te weten wat de oorzaak is: zij krijgen slecht les. Docenten doen hun werk op een ongeïnspireerde manier en stralen geen enthousiasme uit. Klopt dat? Wordt onze hogeschool bevolkt door slechte docenten? Zo ja, hoe komt dat? En valt er iets aan te doen?

JUBILEUMBOEK
In het jubileumboek dat de HU vorig jaar heeft uitgegeven, lezen we dat onze hogeschool is ontstaan uit een fusie van een groot aantal opleidingen die vóór die tijd min of meer zelfstandig waren.

Bij één van die opleidingen, de zogenaamde deeltijd-heao, begon ik in 1987 mijn loopbaan als hbo-docent. Alle docenten daar hadden een eerstegraads bevoegdheid op een enkeling na die vooral praktijkervaring inbracht. Docenten met hetzelfde vak vormden vakgroepen. Samen bewaakten zij de onderwijskwaliteit. Zij hielden elkaar scherp, al was er, zoals in elke organisatie, wel eens iemand die er met de pet naar gooide.

In die tijd groeide de school gigantisch; iedereen werkte zich uit de naad om aan de onderwijsvraag te voldoen. Toen in 1995 de grote fusie werd ingeluid (naar ik me kan herinneren met uitbundige feesten), maakte niemand zich echt ongerust over de gevolgen voor het dagelijks werk. Er kwamen wat managementlagen bij – nou en?

DIDACTIEK
Twee ontwikkelingen in de jaren negentig zijn voor het hbo van belang. Ten eerste ontstond er druk van de kant van de werkgevers. Zij gaven aan dat veel opleidingen slecht aansloten bij de beroepspraktijk. Ten tweede brak bij de bestuurders van hogescholen het besef door dat zij, onder de lump-sum financiering (subsidie in één keer uitgekeerd, vrij te besteden; red.) , konden sturen op de kosten van personeel. Vóór de lump-sum financiering hadden scholen die mogelijkheid niet: regels en voorschriften bepaalden hoeveel docenten werden aangesteld; de overheid betaalde de salarissen.

Om de opleidingen beter te laten aansluiten bij de praktijk (en te voldoen aan de eisen van visitatie en accreditatie) brachten de bestuurders allerlei onderwijshervormingen op gang: probleemgestuurd onderwijs, projectonderwijs en – iets later – competentieonderwijs. De hervormingen richtten zich niet op de vakinhoud maar op de didactiek. Die was verouderd, vond men. Docenten waren veel te veel bezig met hun vak en te weinig met de behoeften van de student. De nieuwe didactische modellen zouden beter aansluiten bij de belevingswereld van de student. Nieuwe media, zoals internet, maakten kennisoverdracht steeds minder belangrijk. Kennis zou in de toekomst voor iedereen op elk moment bereikbaar zijn. Docenten moesten zich dus niet langer richten op kennisoverdracht, maar de studenten leren verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leerproces: leren leren.

KRIJTJE
Ik herinner me dat een nieuw lid van de faculteitsdirectie zich kwam voorstellen aan het docententeam. Zij had alvast wat rondgelopen langs de lokalen. Het viel haar op dat veel docenten nog steeds klassikaal les stonden te geven, nota bene met een krijtje in hun hand. Dat kon toch echt niet meer!

Mijn opleiding adopteerde een mengvorm van probleemgestuurd onderwijs en projectonderwijs, een ingrijpende en kostbare operatie. Alle docenten werden omgeschoold tot tutor. Vanaf dat moment waren zij niet langer vakdocenten; zij kregen tot taak studenten te begeleiden bij het leren leren. Per vak, voortaan ‘thema’ genoemd, was slechts één vakdocent nodig om de inhoud te verzorgen.

Niet alle collega’s konden goed overweg met het nieuwe systeem. Een aantal ging weg; ook raakten er mensen overspannen. Het management vulde de opengevallen plekken op met nieuwe medewerkers, lager opgeleid en slechter betaald dan de oorspronkelijke vakdocenten. Een universitaire opleiding is immers niet nodig voor tutoren die studenten begeleiden bij het vinden van leerdoelen over een willekeurig onderwerp.

SAMENHANG
Niet alle opleidingen voerden de nieuwe didactiek op zo’n extreme manier in. Ook raakten niet alle docenten hun vak kwijt. Hervormingen hadden positieve kanten: de curricula gingen meer samenhang vertonen en zaken als vaardigheden en beroepshouding kregen meer aandacht. Toch kwam vrijwel overal de vakinhoud onder druk te staan.

Van docenten werd gevraagd zich flexibel op te stellen. Het management had vooral behoefte aan docenten die ‘breed inzetbaar’ zijn. Een wiskundedocent, bijvoorbeeld, kan best taalvaardigheid geven; hij weet vast wel hoe je een redelijke tekst moet schrijven of een presentatie moet houden. Het inzetten van docenten buiten hun eigen vakgebied is een gangbare praktijk geworden.

Veel curricula bestaan uit onderdelen waarin diverse vakgebieden – niet al te diepgaand – zijn verwerkt. Voor het management betekent dit een belangrijke efficiencyslag: docenten kunnen breed worden ingezet en er is minder behoefte aan dure vakspecialisten. De uitkomst van dit beleid is een nieuwe docentenpopulatie met veel omgeschoolde vakdocenten. Natuurlijk zijn er ook collega’s die hun loopbaan bij de hogeschool begonnen ná de onderwijshervormingen. Zij kennen alleen de huidige situatie en zijn gewend te werken binnen de kaders van het voorgeschreven onderwijsmodel, de facultaire casco’s en door anderen ontwikkeld lesmateriaal.

ONVREDE
Wat vinden de studenten van hun breed inzetbare docenten? De eerste dagen dat ik als tutor ging optreden, trof ik vooral verbazing: een leraar die zelf niets van de onderwijsinhoud weet? Wat moet je daar nu mee? De verbazing maakte al gauw plaats voor onvrede. Studenten willen graag ‘het vak’ leren van iemand met ervaring, iemand die zelf enthousiast is en dat enthousiasme over weet te brengen. Maar hoe kan een docent enthousiasme overbrengen voor een vakgebied waarin hij niet thuis is?

Studenten hebben geen boodschap aan de onderwijshervormingen en andere problematiek. Zij klagen dat docenten slecht gemotiveerd zijn en ongeïnspireerd lesgeven. Zij waarderen vooral docenten met echte vakkennis en mensen uit de praktijk. Leidinggevenden confronteren de docententeams met de teleurstellende uitkomsten van enquêtes. Het lijkt alsof de docent de volle verantwoordelijkheid voor het verlies aan onderwijskwaliteit in de schoenen geschoven krijgt.

DOCENTEVALUATIES
Hoe kan de HU het probleem aanpakken? Het is aanlokkelijk de studenten tegemoet te komen in hun klacht en docenten onder druk te zetten, bijvoorbeeld door publicatie van docentevaluaties op SharePoint en strenge RGW-gesprekken. Een dergelijk beleid zal niet helpen. De meeste docenten werken zich een slag in de rondte. Zij kunnen zichzelf niet verbeteren, omdat zij geen grip hebben op de omstandigheden waaronder zij het werk moeten doen. Zij komen knel te zitten en lopen (opnieuw) het risico overspannen te raken.

Een betere oplossing ligt voor de hand: zorg dat docenten ingezet worden op hun kracht. Laat vakspecialisten onderwijs in hun vakgebied verzorgen en leid nieuwe vakspecialisten op. In feite is de HU al een eindje op weg door de ambitie te formuleren een ‘kennisorganisatie’ te willen zijn. De tijden zijn gekeerd: de doctrine van het ‘leren leren’ is voorbij. Kennisoverdracht is geen vies woord meer.

Maartje Fokkema
hogeschooldocent bij de opleiding technische bedrijfskunde, voorzitter van de medezeggenschapsraad van de faculteit Natuur en Techniek, lid van de centrale medezeggenschapsraad (CMR) en sectorconsulent van de Algemene Onderwijsbond (AOb)

Deze bijdrage is ingestuurd op persoonlijke titel