Achtergrond

De missing link tussen onderwijs en onderzoek

Studenten participeren steeds vaker in onderzoeken van lectoren maar het is te weinig systematisch, vindt Loek Vroomans, voormalig directeur van de dienst Onderwijs & Onderzoek. Op 21 januari neemt hij afscheid met een symposium over de relatie tussen onderwijs en onderzoek.

Als directeur van de dienst Onderwijs & Onderzoek maakte Loek Vroomans de opkomst van de lectoren in het hbo en dus ook binnen de HU van dichtbij mee. De komst van lectoren was een uitvloeisel van de roep om van Nederland een kenniseconomie te maken. Om op mondiaal niveau te kunnen concurreren met andere landen moest de focus liggen op kennis, scholing en opleiding. Aldus groeide het besef dat hbo-instellingen, vanuit hun directe relatie met de beroepspraktijk, goed in staat waren praktijkgericht onderzoek op te bouwen.

Dus benoemden de hogescholen vanaf 2001 de ene na de andere lector, ook wel hbo- of praktijkprofessor genoemd. Het praktijkgericht onderzoek werd van meet af aan gelinkt aan het onderwijs. De lectoren kregen en krijgen de opdracht om onderzoek te doen dat gericht is op innovatie van producten, diensten en processen binnen bedrijven en publieke organisaties. Vroomans: ‘Daardoor wordt er systematisch nagedacht over verbeteringen en moeten aankomende professionals, de huidige studenten dus, opgeleid worden voor die vernieuwende rol.’

Naarmate het lectorenleger groeit, constateren management en lectoren rond 2005, drie jaar na de start, dat de lectorenhun met hun kenniskringen binnen de HU nogal versnipperd bezig waren. Flink wat autoriteiten uit diverse vakgebieden waren op de faculteiten aan het werk, maar zij opereerden redelijk solistisch. De praktijk had de lectoren inmiddels ontdekt en kwam met veel onderzoeksvragen voor de korte termijn, waardoor het gevaar ontstond dat het onderzoek bleef steken in consultancy. Geleidelijk aan ontstond de behoefte tot meer samenwerking, afstemming en selectie van onderzoek. Met het onderbrengen van de lectoraten in de facultaire kenniscentra en het opzetten van onderzoeksprogramma’s werd een grote stap in de goede richting gemaakt, aldus Vroomans.

‘Als hogeschool lopen wij hiermee voorop’, zegt hij stellig. ‘Wij waren de eerste die met de kenniscentra en onderzoeksprogrammering gingen werken. En we hebben als HU, samen met een aantal andere hogescholen een programma van kwaliteitszorg voor de lectoraten ontwikkeld waarvan de HBO-Raad heeft besloten om dit min of meer op dezelfde manier landelijk in te voeren.’

‘Maar’, voegt hij er aan toe. ‘het ontbreekt aan de onderzoeksmatige contacten tussen de faculteiten onderling. De volgende stap zou volgens mij moeten zijn om een aantal zwaartepunten aan te wijzen en uit te werken waar we ons als hogeschool op gaan richten.’ Daartoe is een aanzet gegeven door het benoemen van vijf thema’s: creatieve industrie, zorg en technologie, werken aan de wijk, duurzame samenleving en ICT. ‘Hier kunnen dwarsverbanden tussen de faculteiten ontstaan waarbij de expertise wordt gedeeld. De maatschappelijke thematiek van onze onderzoeken overschrijden de grenzen van faculteiten. Bijvoorbeeld de grotestedenproblematiek. Daar spelen sociale, economische, bouwkundige en communicatieve aspecten een rol. Dus bij het topic probleemjongeren in wijken kan een ongelooflijke hoeveelheid expertise uit kenniscentra gebundeld worden.’

De taak van de lectoren in het onderwijs is tot nu toe minder uit de verf gekomen. Vroomans waarschuwt voor het gevaar dat de lectoraten en het onderwijs los van elkaar opereren. ‘De lectoren en kenniskringen zijn in de opbouwfase druk geweest om de relatie met het werkveld op te bouwen. Dit leidt ertoe dat de vraag vanuit de praktijk op dit moment zo groot is dat zij er dag en nacht mee bezig zijn. Daardoor blijft er weinig tijd over om actief te investeren in het onderwijs. Maar onze onderwijsorganisatie was ook niet aan toe de onderzoeksfunctie zomaar op te nemen. Onze docenten hadden nauwelijks ervaring met onderzoek. Op dit moment  participeren studenten weliswaar vaker in onderzoeken van lectoren. Maar het is te weinig systematisch. Te ad hoc. ‘Het is een moeizaam proces om een structurele relatie te leggen tussen onderzoek en onderwijs.’

Om dit tij te keren worden hier en daar onderzoeksvaardigheden in het curriculum ingebracht, doen docenten via de masteropleiding ervaringen op met het uitvoeren van onderzoek en wordt promoveren gestimuleerd. Vroomans: ‘Langzaam wordt er een basis gelegd die de relatie tussen onderzoek en onderwijs mogelijk maakt. Maar we zijn er nog lang niet. Naar mijn idee is ons docentencorps cruciaal; je kunt niet aan die paar lectoren vragen om per faculteit zesduizend studenten te begeleiden.’

Hij pleit ervoor dat onderzoek een vast onderdeel wordt in het curriculum: ‘Als je een professional voor de toekomst wilt opleiden kun je niet meer volstaan door alleen maar statische competenties aan te leren. Want die zijn over twee jaar verouderd. Je moet ze opleiden tot kritische denkers met voldoende bagage voor het doen van onderzoek. Er moet ruimte komen in de onderwijsprogramma’s zodat studenten kunnen deelnemen aan onderzoek en onderzoeksstages kunnen doen. Dat kan niet allemaal bij de lectoren dus je moet goed opgeleide docenten hebben die voldoende kennis en onderzoekservaring hebben. En onderzoek moet een structurele plek krijgen in het onderwijs. Niet alleen een losstaande onderzoeksmodule, maar zodanig dat je als student gaandeweg de studie geregeld onderzoek uitvoert. Dat alles is een zeer ingrijpende operatie en kost een jaar of vier, vijf om te realiseren.’

CV

Loek Vroomans (62) was docent organisatiepsychologie aan de Universiteit Utrecht. Door de contacten met verschillende bedrijven in deze functie koos hij niet voor de wetenschap maar voor een rol in het management. Hij bekleedde functies bij de faculteit Sociale Wetenschappen van de universiteit, de gemeente Eindhoven en de Bestuursacademie in Maarssen. Vroomans keerde weer terug in het hoger onderwijs als lid van het managementteam bij de faculteit Maatschappij en Recht en later als directeur van deze faculteit. Zo’n zes jaar terug richtte hij de dienst Onderwijs & Onderzoek op aan de HU en werd directeur. Sinds 2007 is hij ‘kwartiermaker’ bij het Kenniscentrum van de faculteit Educatie. Eind februari gaat hij met vervroegd pensioen, maar hij blijft klussen doen voor de hogeschool.

Symposium

Op donderdagmiddag 21 januari vindt op de faculteit Educatie het symposium ‘De spannende relatie tussen Onderwijs en Onderzoek’ plaats. De bijeenkomst is bedoeld voor alle geïnteresseerde docenten en onderzoekers. Organisator en dagvoorzitter is Loek Vroomans. Na afloop van het symposium neemt hij afscheid van de HU tijdens een borrel.
Twee jaar geleden, tijdens het eerste congres over de relatie onderwijs en onderzoek, werden de plannen van de faculteiten op dit gebied gepresenteerd. Het tweede symposium is bedoeld om te bekijken wat het bij de faculteiten teweeg heeft gebracht en wat er nog moet verbeteren. Vroomans: ‘Het is duidelijk dat we die richting uit gaan en de vraag is wat we nog meer moeten doen om de relatie met het onderwijs te verstevigen. Uit een recent advies van de HBO-Raad over de duurzaamheid van de onderzoeksfunctie binnen de hogescholen blijkt dat de eerste prioriteit moet zijn de versterking van die relatie. De onderzoeksfunctie kan niet blijven rusten op een relatief klein clubje lectoren maar moet afdalen in alle genen van de organisatie.’  

Lectoren ABC

De HU telt inmiddels een kleine veertig lectoraten waar zo’n 45 lectoren werken. Zij hebben de krachten gebundeld in vijf kenniscentra: Communicatie en Journalistiek, Innovatie en Business, Natuur en Techniek, Educatie, Innovatie van Zorgverlening en Sociale Innovatie.

Er bestaan grofweg twee types lectoren:

Gewone lector
-geeft leiding aan lectoraat
-moet gepromoveerd zijn
-wordt betaald uit de rijksbijdrage
-aanstelling minimaal 0,5 fte

Bijzonder lector
-werkt naast gewone lector
-heeft gezaghebbende rol in beroepspraktijk
-extern gefinancierd (subsidies, onderzoek voor derden)
-aanstelling minimaal 0,2 fte

De ondertekening van een convenant door de minister van Onderwijs en de HBO-raad leidde tot de invoering van lectoren op hogescholen. In de periode 2001 tot en met 2004 werd daarvoor een bedrag van ruim 110 miljoen euro uitgetrokken. De lectoren en kenniskringen (een groep van deskundigen) moesten praktijkgericht onderzoek verrichten, het curriculum verbeteren, professionalisering van docenten stimuleren en kenniscirculatie tot stand brengen van en naar het praktijkveld. Daarna starte de tweede ronde van vier jaar.

De Stichting Kennisontwikkeling hbo (SKO) zorgde voor de financiering van de lectoraten, de evaluatie van kenniskringen en de beoordeling van nieuwe aanvragen. Vanaf 2008 loopt de subsidie van de lectoraten niet meer via de SKO, maar krijgen de hogescholen de gelden direct van het ministerie via de reguliere rijksbijdrage. Een jaar later gaan de hogescholen zelf beslissen of ze nieuwe lectoraten starten en moeten ze zelf de kwaliteit bewaken.

De HU heeft jaarlijks circa 4,6 miljoen euro uit de reguliere bekostiging te besteden aan lectoraten. Die gelden worden aan de faculteiten toegekend naar rato van de aantallen studenten en de breedte van het opleidingenaanbod. Een lectoraat kost (bij een full time aanstelling van de lector) 250.000 euro. Behalve de lector wordt daarvan de helft van de kenniskring betaald. De andere helft dient de faculteit zelf bij te passen (de zogenaamde spiegelfinanciering). Dus een lectoraat waarbij een lector voor drie dagen in de week is aangesteld (0,6 fte) kost per jaar 150 duizend euro. De lector ontvangt 75.000 euro en eenzelfde bedrag gaat naar de helft van de personen in de kenniskring. De faculteit betaalt de andere helft zelf nog eens 75.000 euro.

Bron: Richtlijn ‘Ontwerp en Ontwikkeling Lectoraten HU’, september 2009, dienst Onderwijs & Onderzoek

Elementaire kneepjes

Studenten van alle opleidingen van de faculteit Gezondheidszorg krijgen les in onderzoeksvaardigheden. Zij leren de elementaire kneepjes van het onderzoek en meten zich een kritische, reflectieve beroepshouding aan. De afgelopen jaren zijn de studenten uit de eerste drie jaren ermee gestart; het vierde jaar volgt in september.

De studenten worden getraind in het maken van een probleemanalyse, het zoeken in databestanden naar wetenschappelijke artikelen, elementaire statistiek, systematisch meten en het schrijven van een onderzoeksvoorstel. Zij brengen dit in de praktijk door twee keer per jaar researchopdracht uit te voeren voor vakken uit het curriculum.

Deze ‘beroepsproducten’ kunnen praktijkonderzoekjes zijn, zegt Meta Wildenbeest, docent en coördinator van de leerlijn ‘De beroepspraktijk onder de LOEP’. Studenten oefentherapie Cesar worden erop uitgestuurd om in het werkveld te inventariseren welke instrumenten er gebruikt worden door therapeuten om aandoeningen aan de werverkolom te meten. ‘Of studenten duiken voor een casus over een scholier met rugklachten de literatuur in. Zij achterhalen wat er over dergelijke gevallen is gepubliceerd en moeten met een verantwoord advies op de proppen komen. Zij leren daardoor artikelen selecteren en de inhoud te vertalen naar de beroepspraktijk.’

Het is geen toeval dat juist de faculteit Gezondheidszorg onderzoeksvaardigheden structureel in het curriculum invoert. In de sector wordt sinds een aantal jaren veelvuldig gewerkt met het begrip evidence based handelen. Dit betekent dat de professionals hun handelingen baseren op de best beschikbare kennis en inzichten, zoals wetenschappelijk onderzoek en publicaties.
Toch werden de eerste lessen bij de studenten niet met gejuich ontvangen, vertelt Wildenbeest. ‘Er ontstond weerstand wat met name met organisatorische aspecten van deze lessen te maken had. Dat hebben we aangepast en nu gaat het beter. De studenten merken dat ze de lessen nodig hebben om de beroepsproducten uit te voeren. Die onderzoekende houding die we hen aanleren zie je ook terug in de andere lessen waar ze vaker kritische vragen stellen.’  

De lessen onderzoeksvaardigheden op de faculteit zijn centraal georganiseerd. Groepen studenten van de verschillende opleidingen krijgen colleges van een pool van docenten. Wildenbeest: ‘Het nadeel hiervan is dat de docent niet altijd bekend is met de beroepspraktijk van de studenten. Hierdoor is het moeilijk om passende voorbeelden te geven die herkenbaar zijn voor de student. Daardoor is deze eerste kennismaking met onderzoek voor studenten te algemeen. Om beter aan te kunnen sluiten bij de belevingswereld van de student en bij de beroepsproducten die zij moeten maken, gaat het onderwijs over onderzoek het komend studiejaar weer naar de opleidingen zelf. Het spreekt studenten veel meer aan als docenten voorbeelden kunnen geven die ontleend zijn aan de beroepspraktijk van de specifieke opleidingen.’

Nieuwe dingen verkennen

Lector Erik Puik van het Kenniscentrum voor Product Ontwikkeling hanteert twee lijfspreuken: ‘Dit kenniscentrum is van iedereen’ en ‘In dit kenniscentrum is iedereen gelijk’. Waarmee hij wil aangeven dat het kenniscentrum toegankelijk is voor studenten, docenten en mensen uit de praktijk, mits ze zich toeleggen op onderzoek. Gemiddeld zijn zo’n twintig studenten betrokken bij de activiteiten van zijn lectoraat microsysteemtechnologie.

Vanaf zijn aanstelling medio 2006 ijvert hij ervoor om studenten van de verschillende opleidingen van de faculteit Natuur en Techniek binnen te halen. Zij werken in interdisciplinaire projecten waarbij bijvoorbeeld een elektrotechnicus en bouwkundige ieder vanuit hun eigen vakgebied samenwerken om een sensor in beton geplaatst te krijgen. Alle deelprojecten heeft hij ondergebracht in drie ‘parapluprojecten’. ‘Iedere discipline op de faculteit kan ik hier onder scharen.’

Om studenten te verleiden bij hem aan de slag te gaan geeft de lector gastcolleges in het eerste en tweede jaar van de opleiding, organiseert hij borrels en lobbyt hij onder studenten: om een uur of vijf wandelt hij rond in het gebouw en knoopt gesprekjes met ze aan. Verder legt hij contacten met de actieve studenten van de studieverenigingen en met degenen die het honoursprogramma volgen.  

Waarom vindt hij het belangrijk om studenten bij zijn onderzoek te hebben? ‘Ik wil dat er in mijn lectoraat zoveel mogelijk bedrijvigheid plaatsvindt’, zegt Puik. ‘Ik zie hen als mijn werknemers: zij doen het onderzoek. Zij worden begeleid door docenten en die komen op die manier ook heel makkelijk het kenniscentrum binnen. De docenten geven het onderzoek meer body. Dan zijn er de promovendi: die zijn vier jaar met hun promotie bezig en bezorgen het centrum de nodige continuïteit.’

Studenten moeten vaak nog wennen aan het fenomeen onderzoek op de hogeschool. Puik: ‘In het begin vinden ze onderzoek een beetje eng en raar. Soms hebben ze hun mening al klaar en vinden ze onderzoek gewoon niet leuk. Terwijl ze de hele dag bezig zijn met onderzoek, met verkennen. Onderzoek klinkt ook heel theoretisch. Je kunt ook zeggen: zullen we nieuwe dingen verkennen.’ Structureel aandacht voor onderzoeksvaardigheden zou deze vooroordelen tegen kunnen gaan, beaamt hij. ‘In het hbo moet dat bij alle opleidingen een essentieel onderdeel zijn van het curriculum.’

Dat een deel van de docenten niet zo veel op heeft met onderzoek komt volgens hem niet automatisch omdat zij geen mastertitel hebben of niet zijn gepromoveerd. ‘Ik neem niet waar dat universitair geschoolde docenten meer onderzoeksminded zijn’, zegt hij. ‘Een van mijn promovendi is een hbo’er en die doet het erg goed. Het heeft er meer mee te maken hoe je in het leven staat. Wil je weten hoe de wereld op je vakgebied verandert? Hou je de actualiteit bij? En ben je bereid deel te nemen aan die veranderende samenleving? Het neemt echter niet weg dat ik het een goede zaak vind om je ontwikkelingsniveau daadwerkelijk te bewijzen en die mastertitel, MBA of PHD ook te behalen. Zo ben ik zelf ook aan het promoveren.’

Wel erkent hij dat docenten niet altijd voldoende bagage hebben om studenten bij onderzoek te begeleiden: ‘Maar dat is relatief makkelijk te repareren’, meent Puik.’ Zij kunnen zich laten bijscholen. Maar als iemand ingeslapen is en geen enthousiasme meer kan opbrengen dan wordt het veel moeilijker.’ Aan de andere kant is hij van mening dat ook niet-docenten onderwijs moeten geven. Puik: ‘Clustermanagers en faculteitsdirecteuren moeten ook les geven, al was het maar twee keer per jaar. Het is belangrijk om studenten in de ogen te kijken.’