Nieuws

Dijkgraaf: ‘Niet te snel selecteren’

Studenten moeten te vroeg ‘voorsorteren’ voor een loopbaan in de wetenschap. Talentvolle jongeren raken soms pas in hun masteropleiding op dreef, waarschuwt KNAW-president Robbert Dijkgraaf.

‘Kent u dat TV-spel met de cavia en het doolhof nog? Ik vind soms dat dat de positie is waarin we onze studenten brengen’, zei natuurkundige Robbert Dijkgraaf vorige week voor een zaal vol bestuurders en deskundigen uit de wereld van wetenschap en hoger onderwijs. Studenten weten vaak nog niet waar ze voor kiezen en lopen onwetend door de poortjes van het hoger onderwijs heen, leek hij te willen zeggen.

Ook al was deze opmerking ‘voor eigen rekening’, hij stond op het podium als president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Bovendien behoort hij tot een belangrijke driemanschap: samen met twee andere zwaargewichten mag hij het kabinet vertellen hoe onderwijsinstellingen zich kunnen ‘profileren’ om beter onderwijs te bieden en de grote toestroom van studenten het hoofd te bieden.

Dijkgraaf pleitte voor heldere keuzemomenten in het hoger onderwijs. Niet alleen de harde knip tussen bachelor- en masteropleiding was daarbij belangrijk, maar ook de knip tussen onderzoeksmaster en promotieplaats. Zoals je na een bacheloropleiding elders een master kunt gaan volgen, zo moet je volgens hem ook elders kunnen promoveren na je masteropleiding: ‘Maak de overstapmomenten van het treintje goed zichtbaar.’

Universiteiten zouden ook niet moeten selecteren om ‘noodzakelijkerwijs de aantallen klein te maken’, maar om ervoor te zorgen dat studenten ‘dingen gaan doen die aansluiten bij hun eigen kwaliteiten’. Hij wees erop dat de aanwas van talent groter is dan ooit, nu zoveel studenten naar het hoger onderwijs gaan.

Ook is het hem een doorn in het oog dat universiteiten de onderzoeksmaster gebruiken om de duur van het promotietraject in te korten van vier naar drie jaar: als studenten al in de onderzoeksmaster aan hun promotie beginnen, hoeft het allemaal minder lang te duren, redeneren ze.

‘Laten we er gewoon eerlijk in zijn: het promotiestelsel komt onder druk te staan’, aldus Dijkgraaf. ‘Maar ik durf te beweren dat er maar weinig landen in de wereld zijn die zo’n uitstekend promotiestelsel hebben. De proefschriften zijn van hoge kwaliteit, door de bank genomen. De promovendi besteden er veel tijd aan. Er wordt nu druk uitgeoefend om de nominale duur van vier naar drie jaar terug te brengen, maar laten we de schakels in keten houden. We moeten niet het één zien als een opvang voor de verzwakking van het ander.’

Verder pleitte hij ervoor dat universiteiten hun landelijke samenwerking niet overboord zetten als ze zich gaan ‘profileren’. ‘Om een voorbeeld te geven, het totaal aantal hoogleraren wiskunde in Nederland is ongeveer van dezelfde grootte als in Berkeley. Nederlandse wiskundeopleidingen zullen moeten samenwerken, anders kunnen ze niet concurreren met een universiteit als Berkeley.’