Hoe is het om lector te zijn op het belangrijkste speerpunt van de HU: duurzame ontwikkeling? Lector Ivo J. Opstelten ziet er alleen voordelen van. Zo mag hij zich overal mee bemoeien. En dat doet hij graag.
Niet iedere student zal het weten, maar duurzame ontwikkeling behoort tot een van de onderzoeksspeerpunten van de HU. Is het erg dat studenten dat niet weten? Eigenlijk niet, zou je kunnen zeggen. Want wat moet je met milieu als aanstaand mondhygiënist of leraar Nederlands? Niet veel toch?
Zeg dat niet tegen Ivo J. Opstelten. Hij is lector duurzame energie in de stad. En met dat thema is hij misschien wel het speerpunt der speerpunten. ‘Ik zit midden in het hart’, zegt hij zelf. Want er mogen dan nog vier onderzoeksspeerpunten zijn, maar die hebben allemaal raakvlakken met duurzame ontwikkeling en dus met zijn onderzoeks-terrein. Bovendien is duurzaamheid voor de HU niet alleen een speerpunt in onderzoek, maar ook in onderwijs en bedrijfsvoering. Duurzaamheid komt dus overal terug.
Dus ook bij de student die mondhygiënist wil worden of leraar Nederlands, maakt Opstelten duidelijk. ‘Bij die mondhygiëniste gaat het ook over materiaalgebruik. En wat zijn de milieueffecten van bijvoorbeeld amalgaam, ook in de productie- en afvalfase? Dat zijn wel degelijk onderwerpen waaraan je aandacht kunt besteden in het onderwijs.’
En die leraar dan? Wat moet die ermee? ‘Maak het me niet te makkelijk’, lacht Opstelten. ‘Juist in het onderwijs moet je kennis overdragen over gedrag, dus ook over duurzaam gedrag. Het kan dan gaan om heel kleine zaken: dat je de deur dichtdoet om energie te besparen. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar is het nog steeds niet.’
Wat voor voordeel heeft het eigenlijk om een ‘speerpunt’ te zijn, was eigenlijk de eerste vraag aan de lector, die sinds september vorig jaar aan de HU verbonden is. Voor Opstelten is dat heel duidelijk: ‘Duurzaamheid is meer dan één van de speerpunten en zou van invloed moeten zijn op al het onderwijs. Dus mag ik meekijken bij andere onderzoeksthema’s, bijvoorbeeld bij creatieve industrie.’
De eerste goede contacten zijn gelegd en de raakvlakken in kaart gebracht. En wat voor mondhygiënisten of leraren geldt, gaat zeker op voor creatieve industrie: die inbreng is bij duurzame ontwikkeling noodzakelijk. ‘Het gaat om de drie p’s uit het Brundtlandrapport: People, Planet, Profit’, doceert Opstelten. ‘Dus gaat het ook over de vraag hoe we mensen daartoe verleiden. Daarvoor hebben we de onderzoekers en studenten binnen het thema creatieve industrie nodig. Denk aan co-creatie of serious gaming. Heel concreet: studenten vanuit creatieve industrie kunnen infographics maken die slimme schakelsystemen in kaart brengen.’
Vanzelf gaat het niet, die samenwerking, vertelt Opstelten. In een fraaie oneliner vat hij het probleem samen: ‘Samenwerken is samen werken.’ En dan helpt het niet dat elk onderzoek in een aparte ‘koker’ zit, ofwel in een eigen faculteit. Waarbij de meeste onderzoeken ook nog eens onder een instituut binnen zo’n faculteit vallen. ‘Mijn onderzoek hangt direct onder een faculteit en niet ook nog eens onder een instituut. Voor mij werkt dat gemakkelijker.’
Samenwerking tussen verschillende disciplines probeert hij ook tot stand te brengen met een One-Stop-Shop voor Energieneutrale Renovatie. Het idee is dat MKB-bedrijven daar een complete oplossing kunnen vinden voor ‘iets heel ingewikkelds’.
Het onderwerp raakt direct aan het eigenlijke onderzoeksthema van Opstelten: de energieneutraal gebouwde omgeving in een stedelijke context. Ofwel: hoe veranderen we energieslurpende huizen en kantoren in gebouwen waar je energie kunt besparen en zelfs warmte en elektriciteit kunt produceren? En dan kan het gaan over zonnecellen, warmteopslag en slimme netten. Technische mogelijkheden zijn er genoeg, weet Opstelten. En dat is snel gegaan. ‘In 2004 werkte ik bij TNO en spraken we samen met ECN over samenwerking. Toen spraken we voor de eerste keer over energieneutrale gebouwen.’ Amper negen jaar later is het een volstrekt normaal onderwerp, in elk geval voor grote bouwbedrijven als Ballast Nedam en BAM. ‘Zij zien dat de business anders moet.’
Maar dan moet het ook nog eens gebeuren bij alle kleinere bedrijfjes. ‘En de bouw is de minst innovatieve sector’, aldus Opstelten.
Vandaar dus die ‘heel ingewikkelde’ One-Stop-Shop, waar de kleinere bouwbedrijven met hun vragen terecht kunnen. Maar omdat de technische mogelijkheden voor energieneutraal bouwen er al zijn, is vooral input nodig vanuit bijvoorbeeld sociale innovatie. Opstelten: ‘Die samenwerking is nog niet van de grond gekomen. Dat is ook lastig. Iedere studie heeft zijn eigen ritme, afstudeerders staan niet zomaar op elk moment klaar. Daarom is het nog niet gelukt een compleet interdisciplinair team te vormen.’
Terwijl dat interdisciplinaire voor hem juist cruciaal is. Dat wil hij graag ook terug zien in de opleidingen. ‘We hebben altijd behoorlijk verzuild opgeleid. Dan kreeg je een goede architect, of een goede projectmanager of bedrijfskundige. Maar over gedragsaspecten hebben ze nooit nagedacht. Grote bedrijven zitten daar niet meer op te wachten. Die verwachten van een hbo-er dat ze disciplines met elkaar verbinden, dat ze wetenschappelijke concepten kunnen vertalen naar het daadwerkelijk maken. De hbo-er is een verbinder en een vertaler’, vat de lector zijn betoog krachtig samen. En voegt daar nog enkele oneliners aan toe: ‘Alleen kleinere bouwbedrijven hebben die behoefte nog niet. Maar dan zeg ik: opleiden doe je niet voor gisteren, maar voor morgen. Duurzaamheid gaat niet meer van tafel, nooit meer.’
Vier speerpunten
De HU kent vier onderzoeksspeerpunten over de grenzen van de faculteiten heen. Per speerpuntprogramma investeert de hogeschool één miljoen euro extra. Het gaat om:
• Creatieve industrie
• Werken en leren in de wijk
• Werken en leren in de wijk
• Zorg en technologie
• Duurzaamheid in de gebouwde omgeving