Interview

Ervaringsdeskundigheid is populair. Deze docent legt uit waarom

Debora Reesink. Foto: Kees Rutten

‘Eén drugsverslaafde voor de klas vertelt meer dan duizend boeken.’ Debora Reesink is een pleitbezorger van meer ervaringsdeskundigheid in het onderwijs. ‘Maar je moet het wel goed begeleiden.’ De docent Pedagogiek vertelt hoe je dat doet en wat het studenten oplevert.

Debora Reesink (32) werkte jarenlang met ervaringsdeskundigen in het onderwijs voordat ze aan de slag ging bij de HU. Ze is inmiddels vijf jaar docent aan de opleiding Pedagogiek. Daar zet ze, waar mogelijk, zoveel mogelijk ervaringsdeskundigen voor de klas.

Discriminatie, depressie, schulden: je kunt erover lezen. Maar dat is niet genoeg, stelt Reesink. ‘Je leert pas over een onderwerp als iemand je in geuren en kleuren vertelt hoe het voelt. Onze studenten leren in hun tweede jaar dat kinderen met autisme op een andere manier contact maken. Maar wanneer ze zo iemand ontmoeten, merken ze het pas. Dan gaat het niet meer over “de doelgroep”.’

Het maakt je zachter

‘“Daklozen stinken”, zeggen jongeren vaak. In hun hoofd heeft een dakloze een wild kapsel, kan hij geen grapjes maken en überhaupt geen normaal gesprek voeren. Als ik er dan een voor hun neus zet, roepen ze: “Dit had ik totaal niet verwacht.” Dat hij hoog opgeleid is, dat ie humor heeft, dat hij zelf vragen stelt. Kortom, dat hij niet alleen maar dakloze is. Ze zien iemand die ook heel goed is in volleybal, lid van het CDA en een enorme flirt.’

Ervaringsdeskundigheid hoeft niet altijd van buiten de klas te komen, vertelt Reesink. ‘Ik heb studenten met ADHD die opgroeiden in een omgeving waar weinig ruimte was voor “anders zijn”. Ze kozen voor Pedagogiek omdat ze het later beter willen doen voor kinderen die niet in het standaardplaatje passen.’

Het belangrijkste doel van ervaringsdeskundigheid? ‘Het wegnemen van stigma’s. Als je iemands verhaal hoort, krijg je begrip voor hem. Je wordt zachter.’

Debora Reesink in haar huis. Foto: Kees Rutten

Dan valt het kwartje

Reesink groeide op in de volksbuurt Oosseld. ‘Mijn achterbuurjongen overleed aan een overdosis crack, ik zag huiselijk geweld bij mijn overburen, er stond regelmatig politie op de stoep en ‘s nachts was er geschreeuw.’

Op school ontmoette ze kinderen uit rijkere gezinnen. ‘Vrijstaande huizen, enorme tuinen. Op mijn tiende vierde ik met een vriendinnetje mijn verjaardag toen mijn moeder voorstelde dat ze de ballonnen bij de Lidl zou halen. “Nee, niet die supermarkt!”, riep het meisje. Die winkel vond haar moeder te min.

Mijn ouders waren tienerouders, ze waren zestien en zeventien toen ze me kregen. Ze studeerden nog en we hadden het krap. Als ik voor een themafeestje in het rood moest komen, was daar geen geld voor. Last heb ik daar niet van gehad. Maar als ik dat nu aan mijn studenten vertel, in het kader van ‘inclusiviteit’, valt bij hun het kwartje.’

‘Je draagt niet eens roze’

‘Praten over schulden is gênant.’ Reesink werkte vijf jaar lang met peer educators (een soort ervaringsdeskundigen, red.) voordat ze aan de HU kwam. ‘Ik kwam op middelbare scholen om leerlingen te leren omgaan met geld. Daar zochten we dan ervaringsdeskundigen voor. Voor een klas vol jongens, zochten we een mannelijke student die zijn geld had verloren met voetbalgokspelen. Voor de kappersschool dan eerder een meisje dat in de schulden zat door Zara-kleren te kopen met Klarna.’

Die jongens en meisjes vertelden over hun schuldenproblematiek. Over hoe ze geen abonnementen meer mochten afsluiten, over hoe ze uiteindelijk onder een brug hadden moeten slapen of financieel afhankelijk waren geworden van hun verkering. Reesink: ‘Vervolgens hielden we in de klas een gesprek over hoe gevoelig je bent voor sportmerken, zoals Jordans. En hoe die dure kleren misschien toch niet zo verstandig zijn om aan te schaffen.’

Over discriminatie ging het ook vaak. ‘Dan zetten we studenten met een Joodse, Islamitische achtergrond voor de klas, samen met een homo. Die drie kwamen dus uit verschillende groepen die elkaar nogal eens naar het leven staan. En ze lieten daar zien dat ze prima konden samenwerken. Dat was al winst. Bovendien stonden ze voor kinderen die nog nooit een queer hadden ontmoet. Die riepen dan: “Wow je ziet er heel normaal uit en draagt niet eens roze!”’

Debora Reesink. Foto: Kees Rutten

Je bent eigenlijk heel normaal

Reesink liet ook een jonge vrouw vertellen over leven met borderline. Dat ze de relatie met haar ouders en zusjes niet had kunnen behouden, doordat ze voortdurend heel boos op ze werd en haar gevoelens niet kon reguleren. Hoe ze vervolgens wel buschauffeur had kunnen worden, met behulp van een psycholoog en meditatie. Dat ze had geleerd dat slapeloosheid en de behoefte aan alcohol signalen zijn die wijzen op een terugval. En dan nu gauw haar tante belde.

Reesink: ‘Dan ziet die klas: Hé, deze persoon is niet gek. En dán is het zaak ervoor te zorgen dat ze niet gaan geloven dat zij de uitzondering vormt. Dat kan op verschillende manieren. Door een tweede ervaringsdeskundige te laten komen. Of een film te tonen. Maar het mooiste is om ze te vragen naar iemand die ze zelf kennen. En over diegene te laten nadenken. Of beter nog: over zichzelf. Wanneer zijn ze zelf onterecht woedend geworden?’

Hoe je het begeleidt

Of in het geval van racisme, etnisch profileren. ‘Ik word zelf ook wel eens weggestuurd uit de kroeg, daar moet je niet zielig over doen’, zeggen studenten wel. Reesink ‘Maar kun je je inleven als het keer op keer gebeurt? En dat je dan uit je slof schiet? Als er iemand bij is die dat uit kan leggen, dan raakt dat je. Je ziet iemand geëmotioneerd worden, zijn sympathieke gezicht, zijn zachte stem en dan komt het heel dichtbij.’

Aan de HU werkt Social Work ook veel met ervaringsdeskundigen

Als je ervaringsdeskundige wil worden moet je de motivatie hebben je ervaring te delen, en bereid zijn persoonlijk te zijn. Reesink: ‘Tegelijk moet je met afstand kunnen kijken naar je eigen verhaal. Bij discriminatie zijn peer educators soms geneigd om hun religie te gaan verdedigen. Waarom het vasten belangrijk is, of dat keppeltje. Dan moet je ze tegenhouden, want daarmee worden ze te kwetsbaar en het doet er niet toe.’

Je moet dat goed begeleiden. Iemand met bordeline hoeft niet een half uur in te gaan op hoe zijn moeder vroeger was, of waar dan zo’n ruzie over ging. Als dat dreigt te gebeuren, zeg ik: “Ik onderbreek je even, we gaan nu verder”.’ Ik zorg ook altijd voor nazorg. Je weet nooit wat een verhaal bij iemand losmaakt, ook niet bij de luisteraars. Ik plan een uur vrij na zo’n les.’

Niet alleen pedagogiek

En nu de grote vraag: is dit voor andere opleidingen dan Pedagogiek en Social Work ook nuttig? Volgens Reesink wel. ‘Ook bij Verpleegkunde, Fysiotherapie, Werktuigbouwkunde, lerarenopleidingen, kun je leren van een ander. Het verrijkt elke beroepspraktijk. En ik merk dat het aan de HU steeds meer speelt. Wat het onderwerp ook is, tegenwoordig zoeken we er al gauw een ervaringsdeskundige bij.’

Maar blijf open, waarschuwt ze. ‘Ik was laatst op een congres waar een Rotterdammer zijn verhaal mocht houden over armoede. Toen we vervolgens over de oplossingen gingen praten, mocht hij daar niet bij zijn. Hij was woest. En terecht. Behandel je ervaringsdeskundige als een collega, altijd.’

Debora Reesink woont in Elst (Utrecht) met haar partner en twee meisjes van 3 en 6. In dezelfde twee-onder-eenkap woont haar zusje met diens man en hun kinderen van 0 en 3. (‘Vonden we gezellig’).