Achtergrond

FORUM Nauwe banden raadsleden en bestuur zijn onwenselijk


Het participeren in beleidscommissies van het bestuur door leden van de medezeggenschapsraden heeft risico’s. Het raadslid stelt zich bloot aan beïnvloeding door de bestuurder en/of diens vertegenwoordiger. Te verwachten is dat van de noodzakelijke onafhankelijkheid van het raadslid weinig overblijft. De controlerende functie van een raad komt op deze wijze ernstig in gevaar, waarschuwt ‘oude rot’ Gert Lijkendijk bij zijn afscheid als lid van de centrale medezeggenschapsraad.

Tijdens de bekendmaking van de uitslagen van de medezeggenschapsverkiezingen HU 2009 hield Jan Bogerd namens het college van bestuur een korte toespraak. Daarin viel een bepaalde passage mij op: hij begroette het feit, dat de laatste jaren het begrip ‘participatie’ in het medezeggenschapswerk een steeds grotere rol heeft gekregen.

Jans observatie is juist. Inderdaad, meer dan ooit valt waar te nemen, dat sommige leden van de centrale medezeggenschapsraad (CMR), vooral studenten, participeren in beleids- en beleidsvoorbereidende commissies. Ik heb daar een aantal kanttekeningen bij.

Als je kijkt naar de opsomming van rechten en plichten van de CMR en de facultaire medezeggenschapsraden valt op dat de functie van de raad/raden vooral een controlerende en soms adviserende is. Men zou, mutatis mutandis, de situatie kunnen vergelijken met die in de landelijke politiek: het Kabinet regeert, de Kamer controleert.

Die controlerende rol is niet eenvoudig. De nota’s en beleidsstukken waarvoor de bestuurder instemming vraagt, zijn dikwijls erg ingewikkeld en de tijd die aan een raad is gegeven om al dan niet tot instemming te komen is kort. De oplossing van dit probleem ligt dan ook voor de hand: zorg ervoor dat je op het  terrein van een beleidsdocument al voldoende deskundigheid hebt verworven voordat het document ter tafel komt. Dat vergemakkelijkt en versnelt het besluitvormingsproces. Deze werkwijze van een raad wordt ook wel ‘pro-actief’ genoemd.

Deze pro-actieve opstelling en het verwerven van voldoende expertise kunnen op verschillende wijzen worden gerealiseerd. De voorzitter van een raad kan bijvoorbeeld met de bestuurder afspreken dat beleidsvoornemens al in de concept- of zelfs pré-conceptfase bij de raad terechtkomen. Deze werkwijze vergt tijd en inspanning van de kant van de bestuurder, maar brengt wel een gezonde en weldoordachte besluitvorming van een raad met zich mee.

Er is nog een andere manier om in de voorfase van besluitvorming voldoende kennis ‘in huis te halen’. Raadsleden kunnen participeren in beleids- en beleidsvoorbereidende commissies. Ze zijn vervolgens al vertrouwd met beleidsvoornemens alvorens deze aan een raad ter instemming worden aangeboden. Sterker nog: ze hebben zelf meegewerkt aan de inhoud van beleid. Snelle besluitvorming binnen de raad is dan gewaarborgd en instemming met voorgenomen beleid ligt logischerwijs voor de hand.  Een ideale ‘modus operandi’, gelet op de belangen van de bestuurder. Het verrast dan ook niet, dat Jan Bogerd zich zo positief uitliet over de participerende rol van de medezeggenschapsraden.

Het participeren in beleids- en beleidsvoorbereidende commissies door raadsleden brengt echter een niet te verwaarlozen risico met zich mee. Zitting nemen in zo’n commissie betekent namelijk onherroepelijk dat een raadslid zich blootstelt aan beïnvloeding door  de bestuurder en/of diens vertegenwoordiger. Men kan vervolgens verwachten dat van de noodzakelijke onafhankelijkheid van een raadslid weinig overblijft. De controlerende functie van een raad komt op deze wijze ernstig in gevaar.

Ik heb de door Jan Bogerd geconstateerde neiging tot zoveel mogelijk participatie van raadsleden (met name studentleden) de laatste jaren eveneens waargenomen en soms met lede ogen aangezien. Een aantal verschijnselen viel me daarbij op. In de eerste plaats de geweldige bereidheid, ja enthousiasme van vooral, maar niet uitsluitend, studentleden wat betreft participatie. Het is dan ook niet niks, bij de groten van deze hogeschool aan te schuiven, door hen als belangrijk te worden gezien etc. Ik merk dat tussen studentleden en de bestuurder c.q. diens vertegenwoordigers banden ontstaan die ik voor een goede medezeggenschap zeer onwenselijk acht. Verder gaan deze raadsleden de taal van de bestuurder spreken en zijn wijze van denken bij de benadering van problemen overnemen. Waar blijft daarbij de noodzakelijke onafhankelijkheid van raadsleden?

Natuurlijk, een ding mag ik niet vergeten: de betreffende leden hebben via participatie ook de mogelijkheid om in een vroege fase van beleidsvorming hun eigen invloed uit te oefenen. Maar dit lijkt positiever dan het is: die invloed oefenen ze namelijk dikwijls uit zonder echt het mandaat van de raad te hebben verkregen.

Onafhankelijkheid is alleen gewaarborgd als afstand in acht wordt genomen. Raadsleden moeten de bestuurder niet als vijand of tegenpartij zien. Als dit wel het geval is zal het ene conflict op het andere volgen. Dat werkt niet. Van de andere kant moet het onderhouden van contacten en banden met de bestuurder met zorg en op prudente wijze geschieden.  (Te) nauwe banden met de bestuurder, ook in de wandelgangen en tijdens borrels, dienen te allen tijde te worden vermeden.

Ik denk, dat ik als ‘oude rot’ aan nieuwe (en ook oude) raadsleden anno 2010 de volgende oproep mag en moet doen. Wees principieel, besef wat jullie allereerste taak is: het opkomen voor de belangen van hen die jullie gekozen hebben. Haal geen persoonlijk voordeel uit jullie status als raadslid. Mocht op enig moment blijken dat dit persoonlijke voordeel wel ontstaat of zelfs lijkt te ontstaan, geef dan je raadszetel op.

Gert Lijkendijk
Is sinds 2003 lid van de CMR namens de AOb/AbvaKabo en vanaf 1 februari lid van de medezeggenschapsraad van de faculteit Economie en Management