Achtergrond

Hé gast!

Vogelaarwijken, verloedering, werkloosheid, onvrede. Grote sociale problemen vragen om een andere aanpak van het welzijnswerk. Het moet afgelopen zijn met de geitenwollensokken-mentaliteit. Welzijn Nieuwe Stijl heet het: niet naast de burger maar mét de burger. Wat vraagt dit van studenten die een maatschappelijke opleiding doen?

‘Hé gast’, klinkt er uit een auto. De parkeerplaats voor de Albert Heijn in Doorn. Het is dinsdagavond, half zeven. Jongerenwerker Reyer Vos (25) heeft zojuist een pizza afgerekend. Hij studeert culturele maatschappelijke vorming (CMV) aan de HU en loopt sinds zes maanden stage bij Stichting Welnúh, een grote welzijnsinstelling in het gebied Utrechtse Heuvelrug. Die middag heeft hij in Driebergen, in buurtcentrum Djoi, een meidenmiddag georganiseerd. Straks gaan de deuren open van jongerencentrum Fort Doorn. ‘Hé gast’, klinkt er weer. Vier stoere jongens grijnzen hem toe. ‘Komen jullie straks ook naar het Fort’, vraagt Reyer. ‘En zit die man niet zo te pesten, pick on someone your own size’. De man, een zwerver, wankelt weg. Even later, inmiddels binnen in het Fort, een oud kraakpand aan de Dorpsstraat in het keurige Doorn, komt de auto met de vier jongens over het fietspad aangereden. Voor een bakkie, een potje tafelvoetbal en vooral voor een praatje met Reyer en zijn collega-jongerenwerker Francine. De twee kennen de jongens bij naam, vragen hoe het met ouders, broers, zussen en vrienden gaat en of het op school allemaal lukt. ‘Je moet zelf de straat op, ze naar je toe trekken, ze een vertrouwde omgeving bieden’, zegt Reyer. ‘Het gaat ons erom een goede band met ze te krijgen, hun vertrouwen te winnen.’ Hij is daar goed in. Vroeger in Gouda was hij zelf ook geen lieverdje, het straatleven kent hij wel. ‘Ik laat niet over me heen lopen. Een keer daagde een jongen me uit, vroeg waar ik woonde en dat hij me een keer zou komen beroven. Ik voelde dat ik kwaad werd, maar je moet je niet uit balans laten brengen. De truc is het slim aan te pakken, met een grap bijvoorbeeld. Er was laatst een vergadering in het gemeentehuis, zei een jongen dat dat voor homo’s was en dus echt iets voor mij. Toen zei ik: “o,wat fijn dat je meteen aan mij denkt, leuk dat je mij zo aantrekkelijk vindt. Ik had hem goed te pakken, maar met een knipoog”.’

Het welzijnswerk is anno 2011 flink aan verandering onderhevig. In 2007 zijn veertig ‘krachtwijken’ – beter bekend onder de naam Vogelaarwijken – aangewezen waar extra geld en aandacht nodig is om de leefbaarheid te verbeteren. Verloederde woonomgeving, extreme schooluitval, achterblijvende emancipatie, criminaliteit, noem het maar op. Het grootste deel van het extra geld gaat naar wijkactieplannen en bewonersinitiatieven, want naast ‘welzijn nieuwe stijl’ is het andere toverwoord ‘het participatiemodel’: bewoners stimuleren om betrokken te zijn bij hun wijk. Bij het opknappen van de speelplaats, een huiskamer voor ouderen, een afvalophaalactie. Ook de in 2007 nieuw ingestelde zorg- en welzijnswet Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft invloed op het welzijnswerk. De wet verplicht gemeenten burgers te ondersteunen, maar heeft vooral als doel: iedereen meedoen. Burgers moeten zichzelf weer gaan redden. Alleen al vanwege het feit dat de geldpot leegraakt. Van welzijnswerkers vergt dit alles een andere aanpak: van helpen naar faciliteren. Ze moeten bruggenbouwers worden.

Wat weten studenten die straks welzijnswerker worden van al deze ontwikkelingen? In het propedeusejaar verkennen studenten maatschappelijk werk en dienstverlening het hele werkveld en krijgen ze vakken als methodiek en gespreksvoering. Maar dat is vooral theorie. ‘Pas in de stage leer ik wat het is om jongerenwerker te zijn en krijg je met dat soort zaken te maken’, zegt Reyer. ‘Het gaat volgens mij ook voor tachtig procent om persoonlijkheid: hoe ga je om met een groep jongeren, hoe snel word je geaccepteerd. Kennis van zaken kun je aanleren. Je moet weten wat er in je doelgroep speelt, en vooral: overwicht hebben.’ Het participatiemodel is hem niet vreemd. Wat hem betreft moeten de jongeren het vooral zelf regelen. ‘Wij doen de eerste opzet, daarna geef je het uit handen. Zo hadden we vanmiddag een meidengroep die aan Perzisch dansen doet. Zij organiseren binnenkort zelf een optreden. Dat komt het succes ten goede.’ Een ander mooi participatievoorbeeld: Reyer wijst naar de jongen die non-stop kopjes Senseo staat te schenken achter de bar. Die kwam eerst als ‘gewone’ jongere naar Fort Doorn. Nu is hij vrijwilliger, krijgt verantwoordelijkheden en voelt zich gewaardeerd. ‘Hij doet het geweldig.’

Zelf leren doen is het credo van de moderne welzijnswerker. In de tijd van HU-lector Jean Pierre Wilken (52) was dat wel anders. De lector Participatie, Zorg en Ondersteuning werkte in zijn beginjaren in de geestelijke gezondheidszorg. In een beschermde woonvorm in een klein dorp. ‘We waren vooral bezig met het zo gezond mogelijk houden van de cliënt. Ze deden wel dingen buiten de deur, zoals sporten, maar daar bemoeiden wij ons niet mee. We waren een soort eiland in dat dorp.’ Hoe kijkt hij daar nu naar? ‘Ik denk nu meer: wie zijn die mensen op die sportvereniging? Wat kan onze cliënt daar betekenen? We hielden ze in mijn tijd redelijk afhankelijk en beschermd. Nu gaat het over iemands betekenis in de samenleving.’

Een slimme welzijnswerker is op zijn toekomst voorbereid. Ook over financiële zaken denkt Reyer Vos nu al na, want hij realiseert zich: er wordt straks flink bezuinigd op subsidies. ‘Ik zie mezelf straks als een soort ondernemer die creatief moet nadenken, financieel zoveel mogelijk zelf bedruipend moet zijn. Zo zou ik bijvoorbeeld mijn expertise kunnen gebruiken in betaalde workshops voor leerkrachten, of lokale bedrijven in kunnen zetten. Ik moet commerciëler na gaan denken, maar de core business blijft voor mij jongeren.’

‘Gaat u zitten.’ Amely Bechir (21), derdejaars Sociaal Juridische Dienstverlening (SJD), loopt stage als sociaal raadslid bij bij de Utrechtse welzijnsinstelling Portes en ontvangt vandaag haar tweede cliënt. Op deze locatie van Portes in Lombok zit een wijkcentrum, ouderenzorgers, opbouwwerkers en een wijkinformatiecentrum. Amely begeleidt mensen door het doolhof van de Nederlandse wet- en regelgeving. De cliënt, een vrouw van begin 40 woont sinds drie jaar in Nederland, heeft geen verblijfsvergunning en dus geen recht op een uitkering.  Ze heeft twee schoolgaande kinderen, waarvan eentje ernstig ziek. Amely pakt de zaak doortastend aan. Samen met de vrouw, die goed Nederlands spreekt, neemt ze de situatie door en maakt een lijstje van wat er moet gebeuren. 1. Werk vinden. Er moet geld verdiend worden. 2. Kinderbijslag aanvragen. 3. U-pas aanvragen. Daarmee krijg je allerlei kortingen. 4. Klapperhulp. Dat is iemand die de administratie van de vrouw op orde gaat brengen. 5. Voedselbank. Daar kan de vrouw gratis levensmiddelen krijgen. ‘Bij dit soort moeilijkere gevallen komt het methodisch werken wat je op school leert goed van pas,’  vertelt Amely na het gesprek in de koffiekamer. Maar ze mist in haar opleiding diepgang op het gebied van recht. ‘Het niveau kan veel beter, dan weet je wat je in de praktijk kunt verwachten’. Om haar gemis op te vangen, volgt ze in haar profileringsruimte rechtsvakken aan de Open Universiteit . Op gebied van sociale vaardigheden leert ze veel in deze stage. ‘Je leert met mensen om te gaan. Alleen, de gespreksvoering die ik heb gehad op school was vooral gericht op de emotionele kant. Hier moet ik het veel concreter en zakelijker houden. Ik ben er niet om mensen te aaien, daar help ik ze niet mee.’ Daarmee komen we meteen op het participatiemodel, waar Amely van heeft gehoord en het als volgt vertaalt naar haar eigen werk: ‘Ik zeg vaak tegen cliënten: volgens mij kunt u heel goed bellen. Waar het kan, schakel ik ze zelf in. Maar dat moet je goed inschatten, want sommigen zijn zelfs niet in staat hun eigen papieren te verzamelen. En dan ben je nog verder van huis.’  

Geen Maasmeisjes meer, dat is één van de grootste uitdagingen in zorg- en welzijnsland. De in 2006 door haar vader vermoorde twaalfjarige Géssica Gomes staat symbool voor wat er de afgelopen jaren is misgegaan. Meer dan tien instanties waren betrokken bij het meisje maar de juiste actie ontbrak. Sindsdien staat samenwerken, over elkaars schutting kijken, hoog op de agenda. Wat merken Reyer en Amely hiervan? Reyer: ‘Als wij signalen krijgen dat het niet lekker gaat thuis of dat een jongere dreigt af te glijden, slechte keuzes maakt, wordt hij of zij aangemeld in het lokale 12+-overleg, waarin ook politie en jeugdzorg zitten. Hier kom je er bijvoorbeeld achter of al eerder wat gespeeld heeft en wat er nog meer aan de hand is.’ Een andere mogelijkheid is de ‘verwijsindex risicojongeren’, een digitaal systeem dat risicosignalen van hulpverleners over jongeren bij elkaar brengt. Reyer heeft pas zelf een jongere aangemeld. Hij is zich ervan bewust wat voor impact dit heeft, en zorgt dat hij eerst een getrouw beeld van de jongere en zijn situatie heeft. Reyer zit ook nog in een klankbordgroep van kennis- en adviesorganisatie voor maatschappelijke ontwikkeling Movisie, die kijkt wat jongerenwerkers kunnen doen om homoseksualiteit bespreekbaar te maken.
Bij Portes wordt veel samengewerkt rondom moeilijke cliënten, vertelt Amely. ‘Zo heb ik bijvoorbeeld voor mijn cliënt van zojuist contact met vier andere hulpverleners, waaronder de ouderenwerker van haar moeder, omdat hun relatie nogal moeizaam verloopt. We hebben regelmatig zorgoverleg. De communicatie is daarbij heel belangrijk en je moet goed afspreken wie de coördinatie heeft. Te veel hulpverleners op een case kan ook lastig zijn, want dan heb je geen grip meer.’

Schakels in de buurt

‘Twintig hulpverleners op een gezin. Als er nu eens één hulpverlener was die dit coördineerde?’

Een van de pijlers van ‘welzijn nieuwe stijl’ is samenhang in de wijk. Dit is ook de basisgedachte achter het onderzoek Schakels in de buurt dat in 2010 door het HU-Kenniscentrum Sociale Innovatie is gedaan. In drie Amersfoortse wijken werd een zogenoemd ‘schakelteam’ geformeerd, waarin zorg- en welzijnswerkers de handen ineen sloegen. ‘Een schakelteam is als een spin in een web,’ zegt Jean Pierre Wilken, lector Participatie, Zorg en Ondersteuning aan de faculteit Maatschappij en Recht. ‘Zij legt actief verbinding tussen netwerken in de wijk, zowel formele als informele, en bereikt zo kwetsbare groepen. Er is altijd wel iemand die contact heeft met iemand die een psychische aandoening heeft of met moeilijk te bereiken allochtone families.’
Als succesvol voorbeeld noemt hij het project Wijk&Psychiatrie van het schakelteam in de Amersfoortse wijk Schothorst, een samenwerking van de plaatselijke GGZ, Riagg, welzijnswerk en een vrijwilligersorganisatie. ‘Hierin wordt bevorderd dat mensen met een psychiatrische achtergrond meedoen in bijvoorbeeld het wijkcentrum. Daar leren mensen elkaar kennen, gaan ze zich veilig voelen en ontstaat er meer begrip voor een doelgroep. In dit geval gebeurde het zelfs dat iemand vrijwilliger werd.’
Het schakelteam heeft nog een functie, namelijk het schakelen zelf. Wilken: ‘In Kruiskamp, een Vogelaarwijk in Amersfoort, was een multiproblematiek gezin. Er speelden schulden, huiselijk geweld, verslaving, opvoedingsproblemen, werkloosheid. Twintig hulpverleners zaten er op het gezin. Maar vaak weet de een niet van de ander wat hij aan het doen is. Daardoor valt wel net dat ene kind tussen wal en schip. Er wordt onderling veel te weinig geschakeld. Als er nu eens een hulpverlener was die dit zou coördineren? Daar is nu het schakelteam voor.’

Schakels in de buurt

Van het onderzoek is een publicatie verkrijgbaar: Schakels in de buurt; op weg naar nieuwe vormen van zorg en welzijn in de buurt, Jean Pierre Wilken en Trudy Dankers, Uitgeverij WSP, ISBN 9789088501630