De appel rolt verder van de boom: afkomst en milieu zeggen niet alles meer. Kinderen van laaggeschoolde ouders bereiken steeds vaker het hoger onderwijs.
Als vader of moeder een hbo-opleiding of universitaire studie heeft gevolgd, maken de kinderen meer kans om in het hoger onderwijs terecht te komen. Dat is nog altijd zo, maar die regel is niet meer zo hard als voorheen, blijkt uit het rapport Kennis in Kaart , dat het ministerie van OCW vandaag heeft uitgebracht.
Vroeger kwam bijna niemand op de universiteit terecht als zijn ouders hooguit de lagere school hadden afgemaakt. Dat lukte slechts twee procent van de leerlingen die in 1989 aan de middelbare school begonnen. Ze gingen net iets vaker aan het hbo, maar ook dat percentage bleef op zes procent steken. Tegenwoordig bereikt negen procent de universiteit en dertien procent het hbo. Dat blijkt uit cijfers van kansarme leerlingen die tien jaar later, in 1999, in de brugklas zaten.
Want de instroom in het hoger onderwijs is gegroeid. Steeds meer leerlingen halen de juiste papieren om naar een hogeschool of universiteit te gaan. Die trend heeft vooral effect op kinderen van lager geschoolde ouders.
Ook kinderen van ouders die niet verder waren gekomen dan de middelbare school of een mbo-diploma doen het beter. Van hen ging slechts vijf procent naar de universiteit, blijkt uit cijfers van de brugklassers uit 1989. Dat percentage is verdubbeld naar tien procent voor de brugklassers van 1999. Voor het hbo groeide het aandeel van negentien naar 23 procent.
Begrijpelijkerwijs gaan ook kinderen van hoogopgeleide ouders vaker naar het hoger onderwijs, maar in deze groep is de groei minder spectaculair: van 26 naar 27 procent voor het hbo en van 20 naar 23 procent voor het wo.