De term neurodivergentie verdwijnt al uit de Onderwijs- en Examenregeling (OER) van de HU. Wat vorig jaar nog werd gepresenteerd als een stap richting inclusiever onderwijs, blijkt nu vooral verwarring te veroorzaken. Het college van bestuur heeft besloten de term te schrappen en over te stappen op ‘aantoonbare omstandigheden.’
In 2024 werd besloten dat neurodivergentie moest worden toegevoegd aan de OER. Het college van examencommissies kwam met dat voorstel: bundel alles onder de paraplu ‘neurodivergentie’. Want het is geen beperking, vonden zij, ‘maar het kan wel studievertragend werken’, zo staat het in stukken die destijds aan de Hogeschoolraad zijn aangeboden. Het cvb omarmde het idee, en zo verscheen de term in de OER van 2025. Daardoor kunnen neurodivergente studenten aanspraak op een extra toetskans maken.
Maar toen de studentendecanen dit beleid afgelopen maanden moesten uitvoeren, begon de benaming te knellen, vertelden ze. Studenten konden namelijk om extra toetskansen vragen, zonder enige diagnose of bewijs. ‘De term is te breed,’ schrijft het college van bestuur naar de Hogeschoolraad daarom nu. Dus wil het cvb de term vervangen met ‘aantoonbare omstandigheden vastgesteld door een deskundige zoals ADHD en dyslexie’.
En dus verdwijnt het woord neurodivergentie alweer even snel als het gekomen is.
Neurodiversiteit en -divergentie aan de HU
Neurodivergentie betekent dat iemands brein op een andere manier werkt dan wat meestal als ‘normaal’ wordt gezien. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij mensen met ADHD, autisme, dyslexie of hoogbegaafdheid.
Neurodiversiteit gaat uit van het idee dat er niet één juiste manier is waarop een brein hoort te werken en dat alle manieren van denken, leren en voelen erbij horen. Net zoals we verschillen in uiterlijk, verschillen we ook in hoe onze hersenen werken.
Op basis van omgerekende cijfers van het CBS zouden er in 2022 zo’n 7500 HU-studenten neurodivergent kunnen zijn. Van de neurodivergente mensen ervaart 33 procent psychische klachten zoals faalangst of depressie, 45 procent worstelt met concentratieproblemen of ADHD. Neurodivergentie komt daarnaast vier keer vaker voor bij mannen dan bij vrouwen.
‘Het is gewoon iets wat bestaat’
Docent Charlotte van Breemen bij instituut People & Business is teleurgesteld over het besluit. Zelf kreeg ze tijdens haar hbo-tijd de diagnose ADHD en noemt ze het onder de aandacht brengen van neurodiversiteit haar ‘kleine persoonlijke missie’.
‘Ik word er echt vurig van’, zegt ze. ‘Een student kan dus wel vastlopen door iets wat te maken heeft met neurodiversiteit, maar geen extra toetskans krijgen omdat het niet “aantoonbaar” genoeg is? Neurodiversiteit is net als biodiversiteit: het ís er gewoon.’
Van Breemen ziet het schrappen van de term als een stap terug. ‘Het voelde juist als erkenning dat niet iedereen in hetzelfde malletje past. Dat we ruimte maken voor verschillen.’ En de nieuwe term, “aantoonbare omstandigheid”, vindt ze niks. ‘Dat heeft een negatieve bijklank, terwijl neurodivergentie helemaal niet negatief hoeft te zijn.’
‘We moeten onze handelingswijze kunnen verantwoorden’
Jeroen van Pelt-Deen, teamleider van de studentendecanen, begrijpt haar punt, maar ziet het anders. ‘De stukken in OER over een extra toetskans gaan over uitzonderingen. Als iedereen aanspraak kan maken zonder iets aan te tonen, schiet het zijn doel voorbij.’
Hoewel er geen studenten zonder bewijs een beroep op neurodivergentie hebben gedaan, zegt van Pelt-Deen, vindt hij de risico’s te groot. ‘Je wilt geen discussies over de procedures, dat risico is er nu wel.’
‘Decanen zijn slim en kundig genoeg om te bepalen of iemand neurodivergent is of gewoon een extra kans wil scoren’, vindt van Breemen. ‘Ze kunnen zelfs bij docenten navraag doen over de student. Zo kunnen studentdecanen alsnog neurodivergente studenten helpen zonder een doktersbriefje.’
‘Decanen moeten hun handelingswijze kunnen verantwoorden. Vooral als een student bezwaar maakt’, zegt van Pelt-Deen. Volgens hem kunnen studenten zonder diagnose overigens nog steeds hulp krijgen. ‘We bieden trainingen tegen faalangst of stress, en gesprekken om te kijken hoe iemand beter kan functioneren. Maar dat is iets anders dan een extra toetskans.’
Wie kwam met het idee?
Had dit probleem niet voorzien kunnen worden? ‘Jawel’, meent van Pelt – Deen. ‘De discussie is vooraf onvoldoende zorgvuldig gevoerd. Als decanaat zijn we eind vorig jaar benaderd met de vraag of ‘’neurodiversiteit’’ of “neurodivergentie” de juiste term was. Niet of we het überhaupt een goed idee vonden.’
Het college van examencommissies (cve), dat formeel met het verzoek kwam om neurodivergentie te gebruiken, zegt in een reactie dat het idee juist vanuit de decanen kwam. ‘Absoluut niet’, zegt van Pelt-Deen daarover. ‘Zo ver ik weet was het een idee van de college van examencommissies en de hogeschoolraad.’
Het cve gaat daar tegenin. ‘Voor ons was dit niet per se van belang’. Zij zeggen al uit de voeten te kunnen met de termen ‘individuele overmacht’ uit de OER en ‘persoonlijke omstandigheden’ uit de Studiegids om neurodivergentie een plek te geven.
Volgens documenten van Juridische Zaken van de HU kwam de input van het college van examencommissies. Het cve zegt dat ze enkel het verzoek van de decanen heeft ‘doorgegeven’. Zo blijft de oorsprong van het plan onduidelijk.
Binnen het onderwijs
Maar de belangrijkste vraag is of het schrappen van de term tot een verbetering leidt. ‘Je wil onderwijs waarin zoveel mogelijk studenten mee kunnen komen, zonder dat er allerlei uitzonderingen nodig zijn,’ zegt Van Pelt-Deen daarover. ‘Daarin moeten we investeren. Kijk naar programmatisch toetsen: dat maakt het toetsproces flexibeler en toegankelijker voor meer studenten, zonder dat er uitzonderingen nodig zijn.’
Van Breemen blijft optimistisch: ‘Ik zie dat steeds meer collega’s het gesprek willen aangaan over hoe we onderwijs beter kunnen laten aansluiten op verschillende breinen. Dat geeft hoop. Want pas als er ruimte is voor al die verschillen, wordt onderwijs écht inclusief.’


