Achtergrond

Iedereen slim

Iedere maand brengt Trajectum verhalen over het onderwijs. Over docenten en studenten, slimme onderwijsvormen en ambitieuze doelstellingen. Ditmaal: half Nederland hoog opgeleid?

 
De helft van Nederland moet in 2020 hoog opgeleid zijn, zo is afgesproken binnen de EU. Onvermijdelijk, menen de voorstanders. Maar het lijkt ook op het selecteren van een voetbalteam met vijf keepers, meent de criticus. Hoe zinvol is het om naar zo veel hoogopgeleiden te streven?
 
Wel zinvol! 
Ja natuurlijk! Want achter dat cijfertje van 50 procent hoogopgeleiden (minimaal hbo-niveau) zit een hoger doel: Nederland wil in de top van de kenniseconomieën zitten. En als je dat wilt, heb je hoger opgeleide mensen nodig. Bovendien zit de arbeidsmarkt nu al zo in elkaar dat er vooral behoefte is aan hoogopgeleide mensen (zo zegt het Centraal Plan Bureau) en veel minder aan mensen met een mbo-diploma. En we zijn al een heel eind gevorderd: bezochten in 1997 nog 280.000 studenten het hbo, in 2012 waren dat er 424.000, een stijging van bijna de helft. Momenteel is al circa 45 procent van de 30- tot 34-jarigen in Nederland hoger opgeleid. Hoera! En aangezien we moeten concurreren met opkomende grote kenniseconomieën, zoals India en Brazilië, is dit maar goed ook. 
 
Niet zinvol! 
Maar ho, wacht even. Misschien is dat te makkelijk gegaan. We zijn dan wel een eind gevorderd, maar ten koste van wat? Van de onderwijskwaliteit, zo lijkt het wel. Minister van Onderwijs Jet Bussemaker benoemde het probleem onlangs al in De Volkskrant. ‘We richten ons onderwijs nu zo in dat we de laatsten er nog bij willen betrekken.’ En: ‘Je bewijst de student er geen dienst mee door de lat laag te leggen.’ 
Over de kwaliteit van het hoger onderwijs is de laatste jaren ook veel te doen geweest. Zesjescultuur, diplomafraude, financiële prikkels om het aantal studentenaanmeldingen hoog te krijgen, enorme uitval, met name in het eerste jaar. Het loog er niet om. Nu zijn er prestatieafspraken gemaakt per onderwijsinstelling, waar zij ook financieel op worden afgerekend. Hierin beschrijven ze wat ze gaan doen om hun onderwijs te verbeteren en hoe. De instellingstoets, selectie aan de poort en meer aandacht voor talent moeten de onderwijskwaliteit vergroten. Tegelijkertijd wordt de toegang tot het hoger onderwijs misschien wel moeilijker gemaakt. Daar gaat je 50%-norm!
 
Ondertussen…
Worstelt Nederland verder. Met tegengestelde doelen. Wel de afspraak om 50 procent te halen maar ook steeds meer de ambitie de lat in het hbo hoger te leggen. Misschien moet de 50%-doelstelling wel op de helling, stelde de vorige staatssecretaris van hoger onderwijs, Halbe Zijlstra. Veel bijval kreeg hij niet. De huidige minister laat het vooralsnog over aan de instellingen in het hoger onderwijs zelf. Die krijgen de ruimte om binnen de prestatieafspraken zelf een balans te zoeken tussen kwantiteit en kwaliteit, tussen veel studenten en goed onderwijs. Waarbij het streven naar meer hoger opgeleiden niet ten koste mag gaan van een hoge onderwijskwaliteit. 
 
Twijfels bij de kenniseconomie
‘De tijd van groei door kennis is misschien wel klaar’, betoogt Klaas Mulder, HU-docent  aan het instituut voor Social Work en filosoof. ‘De arbeidsmarkt bestaat uit 25 procent hoogopgeleiden, 50 procent gemiddeld opgeleiden en 10 procent laagopgeleiden. We stomen dus mensen klaar voor banen die er niet zijn. Alsof je een voetbalteam samenstelt met vijf keepers terwijl je er hoogstens twee nodig hebt.’ 
Dat de werkloosheid juist onder mbo-ers groeit, is volgens Mulder mede vanwege verdringing. ‘Van de vijf conservatorium-studenten wordt er eentje muzikant, dat geldt voor veel andere studies ook. Die mensen moeten allemaal aan het werk, dan maar op een lager niveau.’ Hoogopgeleid zijn wordt volgens hem verheerlijkt. ‘Als vroeger uit een dorp twee mensen de kweekschool gingen doen, was dat een garantie voor succes. Maar als het hele dorp gaat studeren, kun je je afvragen of dat nog zo is. Kijk naar Spanje, daar is zo’n beetje elke jongere hoogopgeleid en de werkloosheid is enorm. Ik noem dat het ‘pakkenproletariaat’. Een economie die groeit naarmate het aantal hoogopgeleiden groeit, ik heb daar zware twijfels bij.’ 
 
Hoe meet je ‘hoogopgeleid’? 
Om het daadwerkelijke niveau van studenten te bepalen, gebruikt de HU verschillende instrumenten. Zo zijn er de onafhankelijke accreditatiepanels, die het niveau van een hele opleiding meten. De docent meet als examinator het niveau van de individuele student en een tweede docent kijkt hierbij mee. Steeds meer worden ook mensen van buiten gevraagd en beroepenveldcommissies ingesteld. Het verder vergroten van deze externe groep is één van de prestatieafspraken die de Hogeschool Utrecht vorig jaar met het ministerie heeft gemaakt. En wat gebeurt er als iemand het niveau ‘hoogopgeleid’ niet haalt? Vincent de Bijl (hoofd onderwijsbeleid a.i.): ‘Dan zullen we die student zo goed mogelijk begeleiden om dat niveau wel te halen. Docenten en studieloopbaanbegeleiders vervullen daarin een cruciale rol. Maar de waarde van een diploma staat centraal, we trekken niemand over de streep. Het fundament van ons diploma is de waarde die de maatschappij eraan hecht. Die waarde mag nooit ter discussie komen te staan. Studenten die de eindtermen niet halen, krijgen dus in the end geen diploma.’