Nieuws

Kamer moet zich niet met benoeming toezichthouders bemoeien

Staatssecretaris Zijlstra is niet van plan om de Tweede Kamer te betrekken bij zijn keuze van kandidaten voor raden van toezicht in het hoger onderwijs. Hij beschouwt hun benoeming als zijn exclusieve recht.

Vorige maand stapte de voorzitter van de raad van toezicht van de Universiteit Utrecht op, uit onvrede met Zijlstra’s benoeming van diens partijgenoot Jan van Zanen tot raadslid. Volgens Rien Meijerink paste Van Zanen niet in het profiel dat door de raad was opgesteld en had de raad zelf drie geschikte kandidaten voorgedragen.
De benoeming ging volgens het boekje, schrijft Zijlstra in antwoord op kamervragen van Jasper van Dijk (SP). “De heer Van Zanen past prima in het algemene profiel van een lid van de Raad”, aldus Zijlstra. Hij wijst erop dat de raad formeel geen kandidaten voordraagt, maar de staatssecretaris “attendeert op een mogelijk geschikte kandidaat”. 
Volgens Zijlstra is er geen sprake van een koerswijziging. “Wel heb ik ingevoerd dat ik desgewenst sollicitatiegesprekken voer met mogelijke kandidaten, om hiermee als verantwoordelijk bewindspersoon beter zicht te krijgen op de geschiktheid van kandidaten.”
Zijlstra erkent dat dit niet voor bijzondere onderwijsinstellingen geldt: “Er is inderdaad sprake van een ongelijke situatie”. Die komt voort uit de grondwetsartikel 23, dat de vrijheid van onderwijs regelt. Zijlstra is niet verantwoordelijk voor raden van toezicht van bijzondere instellingen (vrijwel alle hogescholen en drie universiteiten). De Tweede Kamer kan hem dan ook niet aanspreken op hun functioneren.
Zijlstra laat overigens weten dat hij uiterlijk begin volgend jaar een nieuwe voorzitter van de raad van toezicht van de UvA zal benoemen.