Achtergrond

Langs de meetlat van de commissie-Gispen

Meer contacturen en dialoog, minder management en hiërarchie. Dat adviseerde de commissie-Gispen in juni over het onderwijs op de HU. En nu? Een debat met een student, docenten en een instituutsdirecteur. ‘Eindelijk wordt gezegd wat we al wisten, maar waar we het nooit over hebben.’

HET PANEL:

Else de Haan
Docent logopedie bij de faculteit Gezondheidszorg, Docent van het Jaar
2009 en lid van de commissie-Gispen

Sebastiaan Hameleers
Vierdejaars student integrale veiligheidskunde en voorzitter van het
Interstedelijk Studentenoverleg (ISO)

Cees Braas
Docent communicatieve vaardigheden bij de faculteit Economie en
Management en lid van de fractie AbvaKabo in de centrale
medezeggenschapsraad (CMR)



Do Blankestijn
Directeur Institute for engineering and design van de faculteit Natuur
en Techniek en mede-initiatiefnemer van DoTalks, een jaarlijks evenement
dat de HU-community wil inspireren

René Versteegh
Docent agogiek bij de faculteit Gezondheidszorg en voorzitter van de
centrale medezeggenschapsraad

Bij de aftrap van het gesprek krijgen de panelleden een meerkeuzevraag voorgelegd. Het rapport Gispen  is
a) schokkend
b) bevat niets nieuws
c) schiet te ver door.
Alle deelnemers zijn opmerkelijk eensgezind: het rapport bevat niets nieuws.
‘Ik herken het allemaal wel’, zegt docent Cees Braas. ‘Om me heen hoor ik vaak: eindelijk wordt gezegd wat we allemaal al wisten, maar waar we het nooit over hebben.’
‘Er staan zaken in die bij de mensen al lang bekend zijn’, oppert docent en commissielid Else de Haan. ‘Maar ik vond het tijdens de rondgang door de hogeschool schokkend om te merken dat er vaak geen actie op wordt ondernomen.’
Student Sebastiaan Hameleers: ‘Ik vond het schokkend dat wij als onderwijsinstelling een rapport nodig hebben om ons erop te wijzen dat de focus op onderwijs moet liggen.’

Stelling 1
HET RAPPORT MAG NIET IN EEN BUREAULA VERDWIJNEN

‘Of het in een bureaula verdwijnt, hangt van ons zelf af’, stelt instituutsdirecteur Do Blankestijn. ‘Elke medewerker moet kijken of er elementen in zitten waar hij of zij individueel iets aan kan doen en daar samen met anderen de schouders onder zetten. Anders verval je in een gevoel van machteloosheid en daar kom je geen meter verder mee.’
De Haan valt hem bij. ‘Het is een heel complexe materie en alles hangt met elkaar samen. Er is niet één simpele oplossing en we moeten ook niet doen alsof die er is. Maar je moet samen met je team beginnen op de plek waar je invloed uit kan oefenen.’
René Versteegh, docent en MR-voorzitter: ‘Mijn idee is: concretiseer het, met een aanpak op maat. Als bij de ene opleiding het probleem zit bij de grote aantallen studenten per docent, pak dat dan aan. Als bij een andere nooit met studenten wordt gecommuniceerd over de cijfers, spreek dan af om na elk blok met hen om de tafel te gaan zitten. Zo maak je het concreet en hou je het dicht bij jezelf.’

Stelling 2
AANBEVELINGEN WORDEN METEEN OPGEPIKT

Volgens Braas is iedereen ervan doordrongen dat de hogeschool ermee aan de slag moet. Hij pleit ervoor om het te bespreken in de opleidingen en instituten. ‘Maar daar heb ik bij de faculteit Economie en Management nog niet veel van gemerkt’, merkt hij op. ‘Voor mij is het niet zo duidelijk met welke club ik dit zou moeten bespreken.’
Op andere faculteiten wordt er meer werk van gemaakt. ‘Onze opleidingsmanager heeft in de teamvergadering voorgesteld dat iedereen het rapport leest en dat het tijdens een volgende bijeenkomst met elkaar wordt besproken’, stelt De Haan. ‘Het rapport kan een uitnodiging zijn om met het team en leidinggevende het gesprek aan te gaan over onderwijs. Wat vinden wij ervan? Wat zou je anders willen? Dergelijke gesprekken worden niet vaak genoeg gevoerd, ook niet tussen docenten onderling.’
Blankestijn signaleert dat het rapport van Gispen leeft onder de docenten. ‘Ik ga met grote groepen om de tafel zitten en voer het gesprek hierover. Hoe gaan we hiermee om? Wat willen we veranderen? Spreek je je collega’s hierop aan? Dat is voor mij de dialoog.’

REGIE
De Haan: ‘Ik heb het idee dat het rapport door opleidingen en faculteiten als een soort meetlat wordt gebruikt. Ze bekijken in hoeverre het betrekking heeft op hun situatie. Soms is de reactie dan: het gaat niet over ons. Het is zo dat niet alle elementen uit het rapport betrekking hebben op alle organisatieonderdelen. Maar delen eruit zullen iedereen raken. Het vergt moed om dat te erkennen.’
Dat het rapport bij het ene onderdeel niet en bij de andere verschillend wordt opgepikt, roept de vraag op of er vanuit centraal niveau richtlijnen moeten komen. ‘Ik zie dat het college van bestuur niet de regie gaat voeren en afwacht wat voor initiatieven er van onderop komen’, vertelt Braas.
Maar zoals Gispen ook al signaleert: de HU kent een top down-bestuursmodel waarbij docenten en studenten niet gewend zijn om mee te denken. ‘Dus ontstaat nu de ongewone situatie dat we nu allemaal zelf stappen moeten zetten’, zegt hij. ‘Net als een autoritaire vader die opeens aan zijn zoontje vraagt: wat vind jij er nou van?’
‘Ik herken de neiging om de visie van hogerop af te wachten’, reageert De Haan. ‘Maar dat schiet niet op. Het heeft meer zin om met je team te bekijken waar je invloed op kan uitoefenen en wat daarvoor nodig is.’
Zowel Versteegh als Hameleers denken dat het rapport bij studenten nauwelijks leeft. ‘Het probleem bij deze instelling’, meent Hameleers, ‘is dat er te weinig binding bestaat tussen student en opleiding. Dat komt ook terug in het rapport en daar ligt een grote taak.’

Stelling 3
HET ONDERWIJS STIMULEERT STUDENTEN TE WEINIG

‘Op dit moment is er een sfeer die demotiveert in plaats van stimuleert’, stelt Hameleers. ‘Toen ik met mijn studie begon had ik een passie voor het vak integrale veiligheidskunde. Maar ja, dan kom je in een collegezaal waarvan de helft van de studenten niet goed weet voor welk vak ze hebben gekozen. Dat leidt tot een giftig mengsel van slecht gemotiveerde studenten en docenten en zorgt voor een desastreuse neerwaartse spiraal. Die moet worden doorbroken.’
Het blijft even stil op de vraag of de gesprekspartners dit zwartgallig beeld herkennen. Braas wil het uiteindelijk nuanceren. ‘Ik denk dat dit van tijd tot tijd best wel klopt. Maar wij docenten zouden ervoor moeten zorgen dat in elk blok één of twee vakken zitten waarvan de studenten denken: hier doe ik het voor. Dat houdt hen aan de gang. Vaak zijn dat juist de praktijkgerichte vakken waarmee we elementen van de werkelijkheid binnen halen.’

VRIJBLIJVENDHEID
Van verschillende kanten wordt de vrijblijvendheid van de studie gehekeld. Hameleers vindt dat studenten binnen het onderwijs meer hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Zij moeten hun mening niet alleen achteraf in enquêtes geven maar als hun iets niet zint het meteen bij de docenten aankaarten. ‘Ik zou geen genoegen nemen met een paar uur college per week.’  
Blankestijn: ‘Een van de grootste waarden van dit rapport is dat er op wordt gehamerd dat de kwaliteit van het onderwijs wordt gemaakt in interactie tussen de docent en de student. Als een docent van een student eist dat hij op tijd verslagen inlevert dan mag de student verwachten dat de docent op tijd de cijfers bekend maakt.’
Hameleers: ‘Een opleiding mag van studenten verwachten dat zij zich volledig inzetten en daar harde eisen aan stellen, bijvoorbeeld 60 studiepunten halen in het eerste jaar. Maar dan moet er ook iets wezenlijks tegenover staan, bijvoorbeeld minimaal 36 uur studiebelasting per week, voor elke student excellente studiebegeleiding en nog belangrijker: inspirerend onderwijs.’

NIEUWE ROL
Die vrijblijvendheid lijkt vooral een gevolg van de fusies tot megahogescholen, waardoor massaal onderwijs ontstond. Ook de verandering van het vak van docent is boosdoener.
Blankestijn: ‘Toen ik in 1985 het onderwijs in stapte, kon ik enthousiast voor de klas vertellen over de inhoud van mijn vak. Nu zijn docenten coach en begeleider van het onderwijsleerproces. Veel mensen, zeker bij ons in de technische hoek, zijn zoekende in hun nieuwe rol. Dan word je onzeker en voorzichtig.’
Maar ook de studenten zijn veranderd. Ze hebben moeite om lange teksten te lezen bijvoorbeeld. Om de aandacht vast te houden moet alles kort en voorzien van visueel spektakel. Docenten worden geacht dat ze op MTV-achtige manier lesgeven. ‘Studenten veranderen zo snel dat docenten het nauwelijks kunnen bijhouden’, oppert Braas. ‘Ik heb soms het gevoel dat ik een soort productiemedewerker ben die almaar les staat te geven en een te hijgerig bestaan leidt om alle ontwikkelingen bij te houden. En dan moet ik zeker ook nog met collega’s overleggen over de nieuwste ontwikkelingen van het vak. Sorry, dat gaat mooi niet lukken.’
Versteegh: ‘Ik hoor dit vaker van mensen en dan vraag ik me af waarom ze hier nog blijven werken. Het gaat erom: hoe hou je docenten bij de tijd, hoe hou je ze inspirerend en geef je ze energie?’
Braas: ‘Ons werk kost veel energie en levert vaak te weinig op.’
Versteegh: ‘En daarvan zegt Gispen nu juist: dat is de dood in de pot.’


WAT DEED DE COMMISSIE-GISPEN?

De Hogeschool Utrecht scoort sinds jaren matig tot slecht in de enquêtes over de studenttevredenheid. In de rankings van onder meer Elsevier en Keuzegids Hoger Onderwijs bungelt de HU in de onderste regionen. Dit was aanleiding voor het college van bestuur om een speciale commissie in te stellen die de redenen van deze teleurstellende uitslagen gaat onderzoeken. De commissie bestond uit twee docenten, een student, een alumnus en als voorzitter Willem Hendrik Gispen, oud-rector magnificus van de Universiteit Utrecht. De commissie bezocht elf opleidingen en voerde gesprekken met studenten, docenten en leidinggevenden. Dit resulteerde in juni in het rapport ‘Focus op onderwijs.’

Een greep uit de bevindingen:
– Veel studenten vinden het onderwijs onvoldoende stimulerend. Studenten en docenten willen meer contacturen. Aan de andere kant zijn er klachten over het gedrag van studenten zoals het ‘meeliften’ tijdens projecten.
– Gemeenschappelijke propedeuses leiden tot massaliteit en te weinig verdieping.
– De studieloopbaanbegeleiding (SLB) wordt verschillend ingevuld. Sommige docenten willen die rol niet of hebben er geen tijd voor, met als gevolg: onvrede onder studenten.
– De HU heeft te veel ambities en moet keuzes maken. De plannen zijn te hoog gegrepen en gaan ten koste van het aanpakken van het bacheloronderwijs.
– De hogeschool heeft een ‘top down-bestuursmodel’ waardoor studenten en docenten niet echt meedenken. Door ‘hang naar centralisatie’ dreigt het managen belangrijker te worden dan het onderwijs.
– Bij sommige opleidingen bestaat een gevoel van onveiligheid waardoor medewerkers en studenten niet hun mening durven te geven.

Enkele aanbevelingen:
– Slank waar mogelijk het management af en verleg de nadruk van hiërarchie naar dialoog.
– Maak keuzes in de speerpunten van beleid en voer dat beleid gefaseerd in.
– Breng eerst het onderwijs op orde en ga dan pas verder met internationalisering en onderzoek. Vergroot het aantal contacturen waar dat gewenst is.
– Stimuleer carrièremogelijkheden van vakkundige en excellente docenten. Spreek docenten aan die slecht functioneren en verbind hier consequenties aan.
– Als de studieloopbaanbegeleiding niet werkt, zoek dan naar alternatieven zoals een spreekuur.
– Heroverweeg de gemeenschappelijke propedeuse. Geef studenten van een bepaalde opleiding zoveel mogelijk les van docenten van die opleiding.