‘Studentenenquêtes stellen docenten bloot aan anonieme agressie en de uitkomsten zeggen niets over de kwaliteit van het onderwijs’, schreef het Onderwijsblad vorige maand. Volgens sommige onderzoekers kunnen studenten de kwaliteit van het onderwijs en docenten niet beoordelen. Heeft de HU ook last van gal spuiende studenten? En welke enquête-aanpak werkt eigenlijk?
Om erachter te komen wat studenten vinden, maakt Hogeschool Utrecht gebruik van Evalytics. Herbert Wubben, projectleider Kwaliteit binnen de dienst Onderwijs, Onderzoek & Studenten (OO&S) legt uit.
Context en toelichtingen
‘Als je een studentenenquête live houdt, heb je veel meer kans op voldoende respons.’ En dat is belangrijk, gezien de trend van over-enquêtering en enquêtemoeheid, zoals onderzoekers van de Universiteit van Tilburg stellen. ‘Met alleen een anonieme enquête, waarbij de student een uitnodiging krijgt via e-mail, kan je geen uitspraak doen over de ernst van zaken,’ vervolgt Wubben. Conclusies moeten we volgens hem niet alleen trekken op basis van data, maar ook op basis van context en toelichtingen in open gesprekken met studenten.
In plaats van de studententevredenheid, kunnen we zo de kwaliteit van het onderwijs efficiënter meten. ‘Met Evalytics kun je zaken waar studenten tegenaan lopen eerder aanpassen of bijsturen,’ legt Wubben uit. Hij doelt daarbij ook op de jaarlijkse Nationale Studenten Enquête, waardoor docenten volgens hem relatief laat informatie krijgen.
‘Als we bepaalde problemen signaleren, kan een docent hier in Evalytics een notitie van maken en er direct iets aan doen. Ze kunnen terugvallen op de data uit de enquête, maar ook direct in gesprek gaan met hun studenten.’
Ongezouten en ongefundeerde kritiek
Wubben ziet momenteel dat bij sommige instituten live evalueren de norm is, terwijl andere instituten dat volgens hem gevoelsmatig niet aandurven, vanwege de ongenuanceerde kritiek. ‘Zij houden nog vast aan de anonimiteit van de per mail verstuurde enquête.’
Maar met een vragenlijst alleen kun je volgens Wubben het onderwijs niet verbeteren: docenten moeten het gesprek voeren met studenten.
Drie onderwijskundig adviseurs van de Universiteit Utrecht bevelen dit in hun onderzoek Laat de beoordeling van de docent maar (niet) over aan de student, over de zin en onzin van cursusevaluaties, ook aan. Studenten moeten niet benaderd worden als ‘klant’, maar als betrokkene of stakeholder, met wie je als docent in gesprek gaat over het verloop van de cursus en over mogelijke verbeteringen.
Toch is Wubben geen tegenstander van anonieme enquêtes. ‘Het kan ook een mogelijkheid zijn om een hogere respons te krijgen. Studenten kunnen hun mening geven en worden hier niet op afgerekend.’
Hij vervolgt: ‘De ‘schietschijf’ waar het Onderwijsblad het over heeft, zit hem voornamelijk in de anonieme open vraag. Als je alleen beslissingen neemt op basis van ingevulde enquêtes, loop je het risico verkeerde conclusies te trekken. Een open vraag kan worden misbruikt door studenten die hun ongezouten en ongefundeerde kritiek geven.’
‘Doordat het huidige instrument voor studentenevaluaties anoniem is, hebben studenten zeker de mogelijkheid om hun gal te spuiten op docenten.’
Of er op de HU sprake is van anonieme agressie in studentenenquêtes, weet Wubben niet. ‘Maar doordat het huidige instrument voor studentenevaluaties anoniem is, hebben zij zeker de mogelijkheid om hun gal te spuien op docenten.’ Kwetsende opmerkingen over het gebrek aan didactische en inhoudelijke kwaliteiten van docenten worden aangevuld met kritische recensies van kleding, uiterlijk of hun Engelse accent, zo schrijft het Onderwijsblad.
‘Open vraag is blanco kaart’
Waar legt de HU de grens tussen het beschermen van docenten tegen ongefundeerde meningen en het geven van ruimte aan studenten om hun kritiek te uiten? Zoals Wubben al schetste is ongezouten kritiek soms ook ongezouten waardering. ‘Een open vraag is een blanco kaart die dat mogelijk maakt.’
Daarom vindt hij het belangrijk dat docenten een onderzoeksdoel vaststellen met een studentenenquête, waarmee ze bijvoorbeeld kunnen achterhalen of het curriculum past bij de verwachtingen van studenten. Open vragen zijn volgens hem een krachtig instrument, maar tegelijkertijd een aandachtspunt. ‘Het is een spagaat waar je in zit. Je kan het omzeilen met ellenlange vragenlijsten, maar daar is zowel docent als student uiteindelijk niet bij gebaat.’
Het is handig wanneer een student bijvoorbeeld kan laten weten dat het curriculum minder aansluit bij zijn verwachtingen en in de open vraag kan toelichten dat hij op excursie wil of een gastspreker zou willen zien.
Tot slot vindt Wubben dat je als docent tegen kritiek moet kunnen, maar hij kan zich goed voorstellen dat er een grens moet worden gesteld. ‘Het blijft een maatschappelijk issue. Wanneer is het vrijheid van meningsuiting en wanneer is het gal spuien?’