Blended learning is hot. Online video’s en instructies, afgewisseld met ontmoetingen en discussies in teams, blijken goed te werken. Nu nog bij masters en deeltijdopleidingen, maar straks ook bij andere opleidingen. Geen revolutie, wel een geleidelijke aanpassing.
Theo van den Bogaart zag aanvankelijk niks in blended learning. Zijn vakgroep wiskunde bij de faculteit Educatie geeft al goed onderwijs. En heel eigentijds werken zij veelal met groepjes studenten. De docent hoort daar fysiek bij te zijn, was zijn mening. Dan ziet hij ter plekke wat er gebeurt en kan daar op inspelen. Een docent die letterlijk op afstand staat, dat werkt niet – dacht hij. Bovendien: wiskunde laat zich niet via het toetsenbord communiceren. Formules hebben minimaal de achterkant van een bierviltje nodig en liefst een heel schoolbord.
Maar na twee jaar voorzichtig experimenteren is hij om. Of, zoals hij het zelf formuleert, zijn scepsis maakt plaats voor optimisme. Hij ziet steeds meer mogelijkheden. Zijn weerstand smolt ook om een andere reden. ‘Toen ik eraan begon, dacht ik dat het een revolutie in het onderwijs zou betekenen. Dat docenten van de ene op de andere dag totaal ander onderwijs moesten geven. Ik heb ervaren dat dat niet zo hoeft te zijn. Het kan ook geleidelijk aan ingevoerd worden.’
Sharepoint-vervanger
Hij begon elementen van blended learning in de master wiskunde toe te voegen. Hij gaf studenten de opdracht een filmpje thuis op de bank of aan de keukentafel te bekijken, liet ze erover discussiëren op een digitaal forum en de uitkomsten bespreken tijdens groepsbijeenkomsten. Het veel bekritiseerde Sharepoint maakte plaats voor de digitale leeromgeving HUbl, waar de opdrachten en instructies te vinden zijn. Van den Bogaart: ‘De docent hoeft dit soort zaken dan niet meer in de les te doen, waardoor er meer verdieping en verwerking van de stof tijdens de contacttijd plaatsvindt. Ik merk ook dat studenten beter voorbereid op college komen. Want als ze zich niet voorbereiden, kunnen ze niet deelnemen aan de discussies en vallen ze door de mand.’
Afgelopen september zijn drie masters van start gegaan die helemaal volgens de principes van blended learning zijn ontwikkeld: wiskunde, Nederlands en Engels. Zij zijn ontwikkeld en worden aangeboden door de HU, in samenwerking met de hogescholen Windesheim, Amsterdam en Inholland. Aan de Hogeschool van Amsterdam start komend jaar de master economie en Windesheim broedt op de master onderwijsexpert.
De vier educatieve faculteiten van deze instellingen spraken in 2009 af om gezamenlijk onderwijs aan te gaan bieden, maar de voornemens kwamen eerst niet goed van de grond. Totdat een Limburgse koepel van scholen uit het voortgezet onderwijs vroeg of de lerarenopleidingen hun docenten konden scholen tot eerstegraders. Zonder dat zij genoodzaakt zijn uren te verprutsen met reizen van het mooie Limburg naar Utrecht en terug. En of de cursussen per september 2013 konden starten.
Filmpjes
‘Dat was wel een katalysator’, beaamt Hans van Bergen, als onderwijsadviseur bij de faculteit Educatie betrokken bij de invoering van blended learning. Hij noemt de term ‘een containerbegrip’. Er is geen eenduidige definitie en het kent verschillende gradaties en vormen. In ieder geval is het een combinatie van afstandsleren en contactonderwijs waarbij een digitale leeromgeving (met bijvoorbeeld filmpjes) wordt ingezet. Van Bergen: ‘Naast het contactonderwijs en digitaal leren is bij de HU het leren op de werkplek, van en met collega’s in de dagelijkse praktijk, een wezenlijk onderdeel van blended learning.’
Met deze onderwijsvorm kunnen relatief kleine opleidingen, die anders wellicht nog maar op één plek in het land zouden bestaan, bij meerdere hogescholen gedijen. Die geografische spreiding is gewenst als je kijkt naar de behoefte aan eerstegraads leraren, meent Van Bergen.
De opleidingen kunnen dankzij de samenwerking gebruik maken van elkaars opleidingsplaatsen. Colleges kunnen plaatsvinden in Haarlem, Amsterdam, Utrecht en Zwolle. Opleidingen kunnen van elkaars expertise gebruik maken, zodat niet iedere vakgroep een groot aantal specialisten in huis hoeft te hebben. En het onderwijs kan met minder contactmomenten in de collegezaal toe. ‘Daardoor kan de kwaliteit en intensiteit van de contacturen omhoog’, meent Van Bergen. ‘Het is verspilling van tijd als de docent voor de klas de stelling van Pythagoras uitlegt. Dat kan prima via een filmpje.’
Hij spreekt tegen dat de rol van docenten devalueert naar die van een coach. ‘Tijdens de colleges wordt ingegaan op de vragen van studenten en wordt de verdiepende stof behandeld. Daarbij speelt de expertise van de docent een onmisbare rol.’
Tempo
Blended learning begon vanuit de behoefte van studenten. Vooral deeltijd- en masterstudenten zitten niet te wachten op veel colleges binnen de muren van een hogeschool. Werk, gezin en een sociaal leven moeten ze combineren met studeren. Dat vraagt om flexibel onderwijs, waarbij ze grotendeels zelf kunnen bepalen waar en wanneer ze opdrachten uitvoeren.
Maar, waarschuwt Van Bergen, ze kunnen de opleiding niet helemaal in een eigen tempo doen: ‘Ze werken veel samen in leerteams van drie tot vijf studenten. Dat kan alleen wanneer het min of meer parallel loopt, want wie de opdrachten niet heeft gemaakt kan niet met de groep meedoen en valt buiten de boot.’
Dus blended leaning heeft de toekomst? ‘Ja’, zegt wiskundedocent Van den Bogaart onomwonden. ‘Juist omdat de mogelijkheid bestaat tot differentiëren en het onderwijs aangepast kan worden aan de behoeftes van de verschillende studentengroepen. Wie net van de havo komt, wil op een andere manier onderwijs dan iemand die tien jaar bij een bedrijf werkt en een gezin heeft.’
De eerste blended learning-initiatieven krijgen navolging. Volgens Van Bergen bestaan er vergevorderde plannen om binnen vijf jaar alle deeltijdopleidingen en masters van de HU om te vormen volgens het principe van blended learning. ‘Het zou me niet verbazen als het ook zijn intrede doet bij de voltijd bacheloropleidingen. Dat is wel de trend.’