Achtergrond

‘Minder kans op Inholland-affaires’

Eens in de zes jaar worden Nederlandse opleidingen van hogescholen en universiteiten gekeurd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie: voldoen ze nog, wat kan er beter? 
Maar twee jaar geleden kreeg de NVAO een storm van kritiek te verduren, omdat ze opleidingen van de Hogeschool Inholland had goedgekeurd die later ernstige gebreken bleken te hebben. Wat heb je aan zulke kwaliteitsbewakers? Moest de inspectie geen grotere rol krijgen in het toezicht op het hoger onderwijs?

De nieuwe voorzitter Anne Flierman, voorheen bestuurder aan de Universiteit Twente, vindt dat niet nodig en denkt het onderwijs meer baat heeft bij vertrouwen.

Als nieuwe voorzitter wil Flierman eerst vooral praten met alle betrokkenen en dan pas aan de slag gaan met wat hem opvalt. ‘Maar over het stelsel kan ik al wel één ding zeggen’, merkt hij op: ‘Ik wil graag het instrumentarium verfijnen. Ik wil het onderwijs meer vertrouwen geven waar het kan en er strenger bovenop zitten waar nodig. Er moet een cultuur van kwaliteitsverbetering komen: onderwijs kan altijd een slag beter. Dat is ook de lijn van de minister. Niet voor niets heeft ze de plannen voor ‘risicogericht toezicht’ door de Onderwijsinspectie geschrapt: als teken van vertrouwen in de rol van de NVAO.’
 
Incidenten
Met dat ‘risicogerichte toezicht’ zou de Onderwijsinspectie meer bevoegdheden krijgen in het hoger onderwijs. Als de inspecteurs vermoedden dat er ergens vreemde dingen gebeurden, dan zouden ze niet op klachten hoeven te wachten. Flierman ziet het als het bouwen van een systeem rondom incidenten, iets waarvoor je moet uitkijken.
 
‘Vertrouwen werkt beter’, meent hij. En hij vergelijkt het met de vuurwerkramp in Enschede: ‘De dag daarna hebben alle gemeentes zich afgevraagd of zoiets ook bij hen kon gebeuren en hoe ze dat konden voorkomen. Ze namen meteen maatregelen. Een jaar later kwam de overheid met nieuwe wetgeving, maar toen was het probleem eigenlijk al opgelost. Zo is het ook met het hoger onderwijs. Alle instellingen hebben belang bij een goede reputatie. Door die rel rond twijfelachtige afstudeerroutes bij Inholland stonden we in Twente op scherp: kan zoiets ook bij ons gebeuren? Dat risicogerichte toezicht voegt niet zoveel toe. In het primair en voortgezet onderwijs heeft het ook niet kunnen voorkomen dat er nog altijd zwakke scholen zijn.’
 
Consistenter
Naast een verfijning van het NVAO-instrumentarium wil hij dat de beoordelingen van de NVAO consistenter worden.
‘Als de ene commissie die een instelling beoordeelt ergens zwaar aan tilt en de andere commissie geeft  er een ‘voldoende’ voor, wat moeten we dan doen? We moeten in gelijke gevallen gelijk oordelen. Geen bestuurder zal klagen als dat gunstig uitpakt voor zijn instelling, maar het steekt wel als wij het positieve oordeel van deskundigen herzien en zeggen: dit is toch een serieus probleem. Dan krijg ik verdrietige, boze bestuurders aan de telefoon.’
 
Flierman geeft als voorbeeld dat de NVAO graag wil dat het beleid van een hogeschool of universiteit doordringt tot de werkvloer: ‘Anders kan het er op papier mooi uitzien, maar heb je er in de praktijk niets aan. Soms gaat dat heel goed. In Maastricht bijvoorbeeld werkte iedereen met volle overtuiging aan het systeem van probleemgestuurd onderwijs. Maar als de medewerkers nog niet zo enthousiast zijn over het beleid, wat dan? De ene commissie tilt daar zwaar aan, terwijl de andere commissie denkt: dat komt wel goed. Dan moeten wij als NVAO de knoop doorhakken.’
 
InHolland-achtige affaires
Hamvraag is toch wel of de kans op nieuwe, Inholland-achtige affaires met het nieuwe accreditatiestelsel nog even groot is als voorheen. Flierman is daar optimistisch over: ‘Incidenten kun je niet uitsluiten, maar de kans is kleiner geworden. Het nieuwe stelsel is minder zwart-wit. Eerst konden visitatiecommissies maar twee oordelen vellen: voldoende of onvoldoende. In dat laatste geval moest de opleiding meteen zijn deuren sluiten en dat is nogal een zware beslissing. In het nieuwe stelsel kunnen we zeggen: je krijgt één of twee jaar de tijd om verbeteringen aan te brengen. Dat klinkt soft, maar daardoor krijgen de commissies juist ruimte om strenger te oordelen. Dat doen ze ook.’
 
Onderwijsfabrieken
En wat zegt Flierman tegen de critici die menen dat opleidingen door de massale toeloop veranderen in een soort fabriek waar studenten zo snel mogelijk doorheen moeten. Kan de NVAO daar iets tegen doen?
 
‘Natuurlijk is de massaliteit van het onderwijs reden tot zorg en aandacht. Maar het is niet vanzelfsprekend dat de gevolgen negatief zijn. Het dwingt instellingen ook tot nadenken: hoe organiseren wij ons onderwijs beter? Willen we studenten van elkaar laten leren in werkgroepen of is dat te vrijblijvend? Willen we alleen gepromoveerde docenten of niet? Ik kan wel sympathie hebben voor klachten over massaliteit en rendementsdenken, maar we leven ook in een andere tijd. Je kunt niet meer eindeloos talmen in je opleiding. Studenten hebben de tijd van hun leven tussen de 18 en 25 jaar, maar zij mogen zich best realiseren dat ze tot de happy few behoren. Een aannemer heeft ook achttienjarigen op de steiger staan. Die kunnen op vrijdagochtend niet wegblijven omdat ze donderdag tot twee uur ’s nachts in de kroeg hebben gezeten. Universiteiten moeten misschien meer dan hogescholen aan die nieuwe tijd wennen. Bovendien is het rendement van een opleiding geen knock-out-criterium in de accreditatie. De opleiding hoeft niet meteen te sluiten als het rendement tegenvalt. Ze hebben pas een echt probleem als het ‘gerealiseerde eindniveau’ te laag is. En het is onze taak om dat in de gaten te houden.’