De puberteit duurt veel langer dan werd aangenomen. Jongeren zouden hun studie pas moeten kiezen rond hun eenentwintigste jaar. Voor die tijd ontbreekt het zelfinzicht om tot een goede beslissing te kunnen komen.
Dat stelt ontwikkelingspsycholoog Michiel Westenberg vrijdag 8 februari in een diesrede voor de Universiteit Leiden. Westenberg stelde met collega’s van de Leidse afdeling kinder- en jeugdpsychologie een schaal van psychosociale ontwikkeling samen, waarmee het mogelijk wordt jongeren tussen de acht en vijfentwintig jaar in te delen in ontwikkelingsfasen.
Westenberg onderscheidt vier fasen: tot zijn dertiende jaar leert een jongere voor zichzelf op te komen, van zijn dertiende tot zijn zeventiende leert hij op te trekken met een groepje gelijkgestemden en van zijn zeventiende tot zijn eenentwintigste jaar gaat hij zichzelf en anderen beter begrijpen. Daarna – van zijn eenentwintigste tot zijn vierentwintigste jaar – ontwikkelt hij een verantwoordelijkheidsgevoel.
Maar voordat een jongere in die laatste fase is, moet hij zijn studie al hebben gekozen. De groei naar volwassenheid ‘gaat gewoon niet zo snel als we zouden willen dat het zou moeten gaan’, aldus Westenberg. ‘Het is dus geen wonder dat studiekeuze ontzettend moeilijk voor hen is, en dat er zoveel studenten zijn die afhaken, of wisselen van studie.’ De psycholoog vindt dat het hoger onderwijs in de toekomst rekening moet houden met deze vondst, al geeft hij niet aan hoe.
Voorlopig blijft de invloed van ouders bij studie- of beroepskeuze van groot belang. ‘Uit onderzoek blijkt dat de steun die een puber ervaart van zijn ouders niet afneemt, maar dat de steun die men ervaart van zijn leeftijdsgenoten wel toeneemt’, stelt Westenberg. Maar de invloed van leeftijdgenoten concentreert zich meer op kleding en muziekvoorkeuren. (HOP)