Vanaf september 2010 mogen hogescholen en
universiteiten een hoger collegegeld vragen voor een tweede bachelor of tweede masteropleiding.
Maar gaan ze dat ook doen? En wie schiet er wat mee op?
Voor studenten die parallel twee studies volgen blijft alles bij het
oude. Onder de nieuwe wet wordt een tweede bachelor- of masteropleiding pas duurder
zodra de eerste is afgerond. Dubbelstudenten mogen na het eerste afstuderen de
rest van het collegejaar afmaken tegen het wettelijke collegegeld –
volgend jaar 1620 euro. Het jaar daarop mogen hogescholen en universiteiten het
zogenoemde ‘instellingscollegegeld’ vragen.
Als ze dat doen, en daar lijkt het wel op, lappen ze een akkoord met de
studentenbonden aan hun laars. In 2007 beloofden ze de bonden dat dubbelstudenten
hun tweede studie mochten afmaken tegen het gewone tarief, hoe lang ze daar ook
over doen.
Twee jaar later staat dat akkoord op losse schroeven. Voor dubbele
masterstudenten willen de universiteiten hun afspraken nog nakomen, voor tweede
bachelors blijkt dat nu toch te duur. Een student die één bachelordiploma op
zak heeft, zal voor het tweede het hogere collegegeld moeten betalen. Ook in
het hbo is het instellingscollegegeld geen taboe. De hogescholen hebben nog
geen gemeenschappelijk standpunt, maar hebben wel al bij het ministerie gepolst
of ze onderlinge prijsafspraken mogen maken.
Over de hoogte van dat instellingscollegegeld doen intussen allerlei
indianenverhalen de ronde. Volgens studentenbond ISO kan een tweede studie
straks wel 30 duizend euro kosten. In theorie kan dat inderdaad. De
instellingen mogen de hoogte van het instellingscollegegeld zelf bepalen –
een wettelijke grens is er niet. Maar realistisch zijn zulke monsterbedragen
niet. Aan de universiteiten zijn filosofie en kunstgeschiedenis populaire
tweede studies, in het hbo trekken pastoraal werk en de kunstopleidingen veel
dubbelstudenten. Een torenhoog collegegeld verdienen afgestudeerden niet snel
terug.
Handige dubbelstudenten zullen het behalen van hun eerste diploma daarom
uitstellen tot het tweede binnen hun bereik ligt. De rendementscijfers van
instellingen gaan dan omlaag, terwijl ze het hogere collegegeld niet kunnen
innen. Faculteiten kunnen op dat strategisch gedrag nog een rem plaatsen door
de geldigheidsduur van studiepunten verder te beperken, van bijvoorbeeld zes
naar vijf jaar. Dat vereist echter instemming van de faculteitsraad en raakt ook
studenten die maar één studie doen.
De grote verliezers van de nieuwe wet zijn hoogopgeleiden die na een
paar jaar werken weer willen gaan studeren. Zij moeten sowieso dokken, en gaan
daardoor twijfelen over het volgen van een nieuwe, tweede studie. Voor hen
wordt levenlang leren, een speerpunt van het kabinet, wellicht te duur.