Nieuws

Onderwijsinspectie nog altijd bezorgd over kansenongelijkheid

Foto: Pixabay

De tweedeling in het onderwijs is nog lang niet opgelost. ‘Er ontstaan in het Nederlands onderwijs bubbels van gelijkgestemden waar leerlingen nauwelijks uitkomen’, waarschuwt de Inspectie van het Onderwijs.

De Inspectie presenteerde woensdag 11 april haar jaarlijkse Staat van het Onderwijs en trekt opnieuw sombere conclusies. In tegenstelling tot vrijwel alle andere landen, nemen de prestaties van de Nederlandse scholieren in het funderend onderwijs volgens gestaag af.

Ook de toenemende segregatie in het onderwijs baart de Inspectie zorgen. Dat de kansen voor leerlingen sterk afhankelijk zijn van het opleidingsniveau van de ouders was al langer bekend, maar dit effect wordt alleen maar sterker. Hoger opgeleide ouders scheiden zich steeds meer af, signaleert de inspectie. Ze sturen hun kroost naar scholen waar alleen leerlingen met een vergelijkbare achtergrond zitten en hebben geld om hun kinderen bijles te geven.

In het hoger onderwijs spelen de etnische achtergrond, het inkomen en het opleidingsniveau van de ouders eveneens een rol. Studenten met een migratieachtergrond stromen minder vaak door naar het hoger onderwijs, en als ze wél voor een hbo- of een wo-opleiding kiezen, vallen ze vaker uit. Zo is de uitval onder mannen met een niet-westerse migratieachtergrond nog altijd schrikbarend hoog.

Sturing of autonomie?
Inspecteur-generaal Monique Vogelzang waarschuwt dat het onderwijs zijn maatschappelijke opdracht niet uit het oog mag verliezen. Nederlandse onderwijsinstellingen hebben volgens haar veel autonomie en de centrale sturing door de overheid is beperkt. ‘Die balans werkt alleen als scholen en besturen hun autonome positie ook echt benutten, als er consensus is over de centrale opdracht van het onderwijs. In de praktijk zien we dat dit evenwicht wankelt.’ Er moet volgens haar een nieuwe balans tussen autonomie en sturing worden gevonden.

In haar schriftelijke reactie noemt Minister Van Engelshoven de kansengelijkheid in het hoger onderwijs ‘een aandachtspunt’. Anders dan haar eigen inspectie vindt Van Engelshoven niet dat er sprake is van onevenwichtigheid tussen de autonomie van de instellingen en de centrale aansturing door de overheid: ‘Wij zijn ervan overtuigd dat het Nederlands stelsel – dat een fundament heeft van vrijheid van onderwijs en een grote mate van autonomie – robuust is.’

Voorwaarde is volgens haar wel dat het voor de instellingen duidelijk is wat de verwachtingen zijn. ‘Wij zien het als onze taak om samen met het onderwijsveld heldere ambities en doelen te formuleren waar het hele funderend onderwijs mee uit de voeten kan. Hoe die uiteindelijk vorm krijgen in de onderwijspraktijk, is aan de scholen zelf.’

Verder verwijst ze naar de sectorafspraken die de hogescholen en universiteiten begin deze week getekend hebben. ‘De afspraak is dat de instellingen – met hun studenten en docenten en andere belanghebbenden – zelf plannen opstellen die de kwaliteit van het onderwijs verhogen. We hebben er vertrouwen in dat instellingen en de in- en externe partners het beste weten welke maatregelen passen bij de opdracht waar zij voor staan.’

Geschrokken
Het Interstedelijk Studenten Overleg, het Landelijk Aktie Komitee Scholieren en de Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs zijn geschrokken van het rapport, net als de ondernemersorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland.

In een gezamenlijk persbericht roepen ze het kabinet op om ‘nu eindelijk eens echt serieus werk te maken van gelijke kansen in het onderwijs en een optimalere aansluiting op de arbeidsmarkt’.  Volgens hen wordt het tijd dat ‘iemand eindelijk de verantwoordelijkheid neemt voor de maatschappelijke opdracht in het onderwijs’.