Onderzoek

Gercoline van Beek onderzocht schulden bij delinquenten

Foto: Kees Rutten

Vier jaar lang bestudeerde Gercoline van Beek (32) dossiers van 250 delinquenten, sprak ze 33 mensen uit het vak en nam ze 16 diepte-interviews af met ex-gevangenen die hun leven weer op de rit probeerden te krijgen. Ze is onderzoeker binnen het Kenniscentrum Sociale Innovatie van Hogeschool Utrecht. In de afrondingsfase van haar promotieonderzoek naar financiële problematiek onder reclasseringscliënten zoekt en vindt ze steeds vaker de publiciteit.

‘Ik pretendeer niet dat ik wereldschokkende dingen zeg in mijn onderzoek. De bevindingen zijn zó logisch.’ En toch ziet Van Beek de noodzaak van haar wetenschappelijke bevindingen. Ze zijn nodig als onderbouwing van wat professionals dagelijks in de praktijk ervaren. Haar belangrijkste conclusie? Voor ex-delinquenten met schulden blijkt terugkeren in de criminaliteit vaak de enige uitweg.

Nog één klus in de illegaliteit...

Eén voorbeeld: Dylan komt uit de gevangenis, vol goede voornemens en hoop op een ‘normaal’ bestaan. Hij heeft een nieuw huurhuis en kans op een baan. Alleen: de huur kan hij niet betalen. Hij heeft schulden bij zijn broer, bij zijn zorgverzekering en bij zijn moeder. Zijn oude vrienden zoeken hem op. En dan wordt het wel heel verleidelijk om nog één keer een illegale klapper te maken…

In een onderzoek uit 2015 leek het erop dat een derde van de ex-delinquenten financiële problemen heeft. Uit Van Beeks onderzoek blijkt dat ze die zelfs nagenoeg allemaal hebben. En schulden vergroten niet alleen het risico op diefstal of afpersing. Van Beek: ‘We zien ook dat de stress die het oplevert kan leiden tot huiselijk geweld of andere vormen van agressie.’

Toegang tot gemeentelijke schuldhulpverlening is hoog

Elk jaar keren tienduizenden delinquenten vanuit detentie terug in de maatschappij. Bovengenoemde Dylan komt in aanmerking voor een reclasseringstraject dat het risico op terugval moet verminderen en zijn re-integratie moet bevorderen. Maar aan de financiën en het risico dat deze vormen besteedt de reclassering niet altijd veel aandacht. Van Beek: ‘Of ze durven er niet naar te vragen. Het is een beerput die ze opentrekken, dat kost veel tijd en ze weten vaak niet waar ze cliënten naartoe moeten verwijzen. In alle gemeenten werkt de schuldhulpverlening anders.’

Een ander probleem is dat ex-gedetineerden meestal niet voldoen aan de toegangsvoorwaarden voor schuldhulpverlening. Die voorwaarden zijn bij de wet gekaderd: je mag geen fraude hebben gepleegd, je moet niet binnen vijf jaar zijn teruggevallen en je moet Nederlands staatsburger zijn. Maar veel gemeenten houden hun eigen onofficiële voorwaarden erop na, ziet Van Beek. Ook terugval in criminaliteit, verslavingsgedrag of het niet nakomen van afspraken belemmeren nu vaak het traject. Bovendien heeft een groot deel van de ex-delinquenten een licht verstandelijke beperking: de acties die ze moeten ondernemen om uit de schulden te kunnen komen zijn vaak te hoog gegrepen.

Geen onwil maar onmacht

Van Beek kan het niet genoeg benadrukken: terugvallen in het criminele circuit is voor de meesten geen onwil, maar onmacht. Vaak ligt de oorzaak voor schulden al in de jeugd van de cliënt. Zo heeft hij (of zij) bijvoorbeeld niet geleerd met geld om te gaan of was er sprake van mishandeling, misbruik en verwaarlozing.

Van Beek groeide op met een groot verlangen naar rechtvaardigheid. Voor de bron van dat gevoel heeft ze meerdere verklaringen. ‘Ik werd mijn hele lagere schooltijd gepest, dat speelt onder meer een rol. Mijn klasgenoten verstopten mijn spullen, vernielden mijn kleren, sloegen me en scholden me uit. Ik voelde me machteloos en kon me niet verweren. Dat gevoel zie ik ook bij de ex-delinquenten die ik sprak. Ze willen erbij horen, maar komen niet uit hun penibele situatie. Het roept vaak de vraag bij me op: zijn dit daders of juist óók slachtoffers?’

Tijdens de honderden uren die ze besteedde aan literatuuronderzoek, gesprekken en het uitpluizen van dossiers dacht ze vaak: dit kán niet waar zijn, zo uitzichtloos. ‘Soms vraag je je eerlijk gezegd af of het in sommige gevallen niet goed zou zijn om schulden bijvoorbeeld kwijt te schelden, zodat zo’n man of vrouw even de ruimte krijgt iets van zijn leven te maken. Maar dat is geen optie, al is het alleen maar doordat je ook te maken met gerechtigheid voor de maatschappij en het eventuele slachtoffer.’

Zoek samenwerking

Van Beek adviseert professionals in haar publicaties samen te werken met elkaar. ‘Samenwerking, een platgetreden woord, helaas, maar ook noodzakelijk’, meent ze. ‘De reclassering, waar ex-gedetineerden vaak mee te maken krijgen, weet alles van risicoprofielen en gedrag. Maar als je niet weet dat je cliënt in de schulden zit en hoe je hem eruit krijgt, help je hem niet duurzaam verder.’

En toch, Van Beek zegt het een paar keer: ze wil niet met het vingertje wijzen naar de mensen uit het vak. ‘Want het is complex en er is nooit genoeg tijd en geld. In de praktijk betekent samenwerken met een andere afdeling dat je bijvoorbeeld een derde gesprek moet inplannen. En dat kost tijd en dus geld.’

Een ander bewustzijn

Van Beek windt er geen doekjes om: ‘Ex-delinquenten zitten nu vaak in schrijnende situaties en dat zal niet morgen opgelost zijn.’ Maar ze zag al goede voorbeelden van afdelingen die met elkaar samenwerkten. Een reclasseringsafdeling waarbij de schuldenafdeling met kennis van de doelgroep een verdieping hoger zit, bijvoorbeeld. Komende jaren zal ze met organisaties blijven praten en pleiten voor meer flexibiliteit en maatwerk voor hulpverleners.

Momenteel is ze met de reclassering in gesprek over een budgetteringscursus voor ex-gevangenen. Die werd tien jaar geleden afgeschaft wegens ‘gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing voor de noodzaak ervan’. Maar door haar bevindingen staat het nu weer op de kaart, net als een training voor reclasseringswerkers. Een goede eerste stap. Van Beek is ervan overtuigd: ‘Als we ons maatschappelijk bewust worden van het feit dat terugvallen in de criminaliteit vaak uit nood geboren wordt, kunnen we cliënten beter helpen bij hun terugkeer in de maatschappij.’