Maar, ga er maar aanstaan: lesgeven, onderzoeken én vergaderen. ‘Zorg ervoor dat je niet alleen komt te staan.’
‘Een promovendus binnen een hogeschool is niet meer helemaal een vreemde eend in de bijt’, constateert Floor Basten. Ze is auteur van het Handboek Buitenpromoveren en oprichter van campus Orleon, een netwerk voor onderzoekers. Ze noemt de onderzoeker in het hbo ‘een traditie in opkomst, maar nog geen gewoonte.’
En dat is niet zo gek. Want promoveren, dat was lange tijd voorbehouden aan universitair afgestudeerde studenten, die nog eens vier jaar als aio aan hun opleiding vastknoopten. Daarnaast waren er de buitenpromovendi, ‘toevallige’ werknemers die probeerden hun baan met een promotieplaats te combineren. Maar daar is eigenlijk pas in de laatste vijf jaar nog een soort bijgekomen: de hbo-promovendus. Lesgevend aan een hogeschool, onderzoekend binnen een lectoraat en promoverend aan een universiteit.
Dat doen ze omdat ze het zelf graag willen. Maar ook omdat de hogeschool de gelegenheid biedt. Sterker nog: de HU heeft grote ambities. In 2017 moet twintig procent van het onderwijzend personeel gepromoveerd zijn of ermee bezig, zo meldde het strategieplan Koers 2012. En de opvolger van dit plan, het afgelopen maand aangenomen ‘Hogeschool Utrecht in 2020’ constateerde dat inmiddels 7,3 procent is gepromoveerd. Nieuwe doelstelling: in 2020 moet 20 procent daadwerkelijk gepromoveerd zijn. Met als tussenstap: 10 procent in 2015. Op dit moment zijn een zestigtal medewerkers bezig met een promotie. Tot zover de cijfers.
ZES DAGEN PER WEEK
Dat het nog geen gewoonte is, merkt Marie-Jose Bunck soms ook. Ze doet promotieonderzoek binnen het lectoraat Gecijferdheid en geeft les aan het Seminarium voor Orthopedagogiek. ‘Bij mijn promotor aan de Universiteit Utrecht zie ik aio’s rondlopen en die krijgen allemaal administratieve ondersteuning. Dat heb ik dus helemaal niet, ik mag alles zelf invullen. En dat kost veel tijd.’
Tijd die er niet is. Want een HU-promovendus krijgt een zogenaamd voucher van de HU, waarmee hij of zij drie dagen per week kan besteden aan het onderzoek, gedurende vier jaar. Daarnaast moet er worden lesgegeven en vergaderd. Bunck: ‘Ik werk zes dagen per week.’
Ondanks die moeilijkheden noemt Bunck haar onderzoek ‘enorm leuk’. Ze is samen met een collega-promovendus bezig met iets nieuws, iets dat er nog niet is: een diagnostisch rekeninstrument. Als het werkt, dan kunnen daar straks orthopedagogen en remedial teachers mee aan de slag. En dat besef maakt alle overuren goed.
‘Het is buitengewoon ambitieus wat een hbo-promovendus doet’, constateert ook promotie-deskundige Basten. ‘Aio’s aan de universiteit hebben meestal een fulltime aanstelling voor vier jaar. De meesten halen het niet binnen de tijd. Daar staat tegenover dat hbo-promovendi de praktijk al kennen, een netwerk hebben dat ze kunnen inzetten bij de uitvoering van het onderzoek. Dat maakt vooral de start iets makkelijker. Maar dan nog blijft het aanpoten.’
En, voegt Basten daaraan toe: hbo-promovendi belanden al snel in een spagaat tussen het teamwork dat binnen de hogeschool wordt gevraagd en het solowerk dat in bepaalde fases van het onderzoek noodzakelijk is. ‘Dat werkt alleen als je op tijd aan collega’s laat zien waar je mee bezig bent. Je moet ervoor zorgen dat je niet alleen komt te staan.’
IVOREN TOREN
Remko van Broekhoven is binnen het lectoraat Crossmediale kwaliteitsjournalistiek bezig met een promotieonderzoek over de waakhondfunctie van de politieke journalistiek. Hij herkent wel iets van die spagaat die Basten noemt. Al is hij niet bang dat hij snel alleen komt te staan. ‘Toen ik aan mijn promotie begon, viel het me juist op dat er zoveel wordt samengewerkt binnen het kenniscentrum. In het onderwijs was die formele samenwerking veel minder.’
Maar de spagaat zit in de vergadertijd die hij soms kwijt is. ‘Dat ik het met onderwijs moet combineren is prima, dat wist ik van tevoren. En ik krijg enorm veel feedback uit het kenniscentrum. Maar soms moet je vergaderen terwijl je ook een stuk moet schrijven. Aan de universiteit ligt dat toch iets gemakkelijkers, daar kun je je wat makkelijker terugtrekken in de ivoren toren.’
Maar ook hij heeft geen spijt van zijn stap naar promotie-onderzoek. ‘Ik gaf al vijftien jaar les, zat in mijn comfort zone en wilde juist daarom een stapje verder. Ik had de behoefte mezelf te ontwikkelen. En dit promotieonderzoek gaf me die kans.’
Bovendien merkt hij nu al dat het onderzoek hem voordeel oplevert in het onderwijs dat hij geeft. ‘Het lesgeven is leuker geworden omdat ik met meer kennis en autoriteit over politieke journalistiek voor de klas sta. Met meer rust. Dat is het kortetermijneffect ervan.’
En met die opmerking zijn we weer terug bij de doelstellingen van de HU. Want waarom wil de hogeschool eigenlijk zoveel promovendi? Precies: de verwachting is dat het onderwijs er beter van wordt. En niet alleen op korte termijn, maar juist op de lange duur. Als docenten over een hoge lat zijn gesprongen, zullen ze voor hun studenten die lat niet laag leggen. De koppeling met het onderwijs is, naast praktische relevantie, de belangrijkste eis waarmee een HU-promovendus wordt geconfronteerd. Van Broekhoven ziet het dus wel gebeuren. Bunck twijfelt nog: ‘Ik wil heel graag studenten inzetten bij mijn onderzoek, maar die krijgen daar geen studiepunten voor. En het curricullum is nu zo dichtgetimmerd dat je daar niet snel verandering in krijgt. Dat zal nog wel een paar jaar duren. Maar dan zal ik inmiddels al gepromoveerd zijn.’