Achtergrond

Selectie aan de poort: ‘U stinkt, u mag hier niet studeren’

U bent onvoldoende gemotiveerd. U geeft geen blijk van bijzondere talenten. U heeft geen aanbevelingsbrief meegestuurd. Het zijn allemaal redenen om iemand af te wijzen die zich heeft aangemeld voor een opleiding fysiotherapie, een university college of een hogeschool voor de kunsten.
Steeds meer opleidingen mogen aankomende studenten selecteren. Binnenkort behandelt de Eerste Kamer de wet die regelt dat opleidingen met iets extra’s – zoals kleinschaligheid en een hoger niveau – vooraf mogen selecteren en meer collegegeld mogen vragen. In juni presenteert VVD-staatssecretaris Halbe Zijlstra plannen die mogelijk nog verder gaan. Hij zal reageren op de commissie-Veerman die adviseerde om het hoger onderwijs selectiever te maken.

Werkt het?
De meningen zijn verdeeld. Lang niet iedereen is ervan overtuigd dat selectie aan de poort zinvol is. Op basis van experimenten in het hoger onderwijs concludeerde de commissie-Ruim baan voor talent in 2007 dat selectie aan de poort op z’n best nuttig is om zwakke studenten buiten de deur te houden; de beste selecteren was een stuk moeilijker.
Maar bij de opleiding fysiotherapie van de Hogeschool Zuyd werkt selectie prima, vindt opleidingsdirecteur Peter Hilderink. ‘We kregen een keer een meisje op gesprek dat stonk’, zegt hij. ‘Wie wil er nu door een fysiotherapeut behandeld worden die stinkt? Op dat soort basale dingen kun je best selecteren als je maar een beperkt aantal plaatsen mag vullen. Ook ruimtelijk inzicht heb je nodig als fysiotherapeut. Als het daaraan ontbreekt, kun je maar beter iets anders gaan studeren. We nemen ook een persoonlijkheidstest af, maar de uitslag daarvan bekijken we alleen in geval van twijfel.’
De grootste winst is volgens hem dat studenten goed nadenken voordat ze zich voor de selectie aanmelden. ‘We hadden de deadline voor de selectie eens op 1 maart gesteld. Na protest zijn we daarvan teruggekomen, omdat studiekiezers zich officieel tot 15 mei mochten aanmelden voor een lotingsstudie. We selecteerden er uiteindelijk zeventig die zich voor 1 maart hadden aangemeld en nog tien uit de groep die zich daarna inschreef. Wat bleek? Van de zeventig vroege aanmelders was na één jaar tien procent afgehaakt, en van die tien late inschrijvers zeventig procent.’

Voorzitter Sander Breur van de Landelijke Studenten Vakbond is er niet van onder de indruk. Op zijn best is dit een argument voor zorgvuldige studiekeuze, meent hij, en niet voor selectie. De opbrengst van selectie aan de poort is hem simpelweg te onduidelijk. ‘Ik heb een jaar naar het bewijs gezocht dat selectie werkelijk werkt, want ik snap het probleem van bestuurders best.
Ze hebben weinig geld en willen toch goed onderwijs bieden. Maar als er al een effect op de studieprestaties is, kan dat ook te maken hebben met de studievoorlichting die zorgvuldiger is en het selectiegesprek dat plaatsvindt.’ Hij is daarom wel voorstander van matching-gesprekken die ervoor zorgen dat studenten terechtkomen bij een opleiding die goed bij hen past.

Folders
Als opleidingen de juiste student op de juiste plek willen krijgen, moeten ze eerst maar eens de glanzende wervingsfolders naar het oud papier brengen, vindt Breur.
Al jaren fileren de studenten van de LSVb de reclamecampagnes van hogescholen en universiteiten. Wie goed voorlicht, hoeft volgens hen niet te selecteren.
Maar hoe sympathiek dat ook klinkt, volgens Olchert Brouwer is het geen sterk argument. Brouwer kent het hoger onderwijs van binnen en van buiten. Hij was betrokken bij de oprichting van accreditatieorganisatie NVAO en is net afgezwaaid als bestuursvoorzitter van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Hij weet wat selectie is: van oudsher moeten kunsthogescholen een schifting maken in de aanmelders.
‘Met voorlichting bereik je weinig’, zegt hij. ‘Neem de website www.studiekeuze123.nl of de ranglijsten van Elsevier en de Keuzegids Hoger Onderwijs. Die hebben nauwelijks effect. Hoe redelijk je de voorlichting ook maakt, jongeren hebben er domweg onvoldoende belangstelling voor. Bovendien kan een studie ook na eerlijke voorlichting in de praktijk tegenvallen; dat merk je pas als je hem doet.’ Daarom is selectie volgens hem wel degelijk een goed idee voor opleidingen die hun capaciteit moeten beperken. ‘Alles beter dan loten, nietwaar? Studenten moeten het gevoel krijgen dat ze hun eigen toekomst kunnen beïnvloeden.’

Dat laatste vindt Hilderink van de Hogeschool Zuyd ook. ‘Eigenlijk zouden alle studenten moeten laten zien dat ze zich goed georiënteerd hebben. Die verplichting zou landelijk ingevoerd moeten worden. Dan is selectie nauwelijks meer nodig.’

Later kiezen
Dwars op deze discussie staat een ander idee: waarom stellen we de studiekeuze niet iets langer uit? Daar pleit Hans Adriaansens voor. Hij roeide in Utrecht tegen de stroom in als oprichter van het allereerste university college, dat in 1998 de deuren opende en aanvankelijk van alle kanten werd bekritiseerd als elitair en onwenselijk. Maar hij hield vol en liet zien hoe studenten beter onderwijs kunnen krijgen. Sinds 2004 staat hij aan het hoofd van de Roosevelt Academy in Middelburg. Adriaansens: ‘Hoe kan iemand van zeventien nu weten of hij in de wieg is gelegd voor pakweg sociale geografie of politicologie? Hoe zouden wij iemand kunnen selecteren voor zo’n smalle opleiding?’
Bij university colleges (er zijn er intussen zes) kan dat volgens hem wel: hij selecteert studenten op intelligentie en doorzettingsvermogen, niet op aanleg voor een specifiek vakgebied. Zijn studenten krijgen eerst een ‘breed’ onderwijsaanbod. Pas na hun eerste jaar kiezen ze een major en minor, oftewel een hoofdvak en bijvak. Dat er in de rest van het hoger onderwijs zoveel studenten uitvallen heeft volgens hem meer te maken met vroege studiekeuze, dan met intelligentie of gebrek aan enthousiasme. ‘Op bezoek in Harvard sprak ik een student die bij binnenkomst dacht dat hij letteren wilde studeren. Maar in zijn eerste jaar werd hij gegrepen door astrofysica. Dat werd zijn major. Toen ik hem vertelde dat hij in Nederland al veel eerder had moeten kiezen, zei hij: dan zullen jullie wel veel uitvallers hebben.’
Dersjant van Fontys denkt er ook zo over: ‘We blijven in Nederland hoge uitval houden, omdat we met z’n allen hebben bedacht dat zeventienjarigen al moeten weten wat ze willen. En dat weten ze lang niet allemaal.’ Inmiddels raken steeds meer mensen daarvan overtuigd. Ook het alom bejubelde rapport van de commissie-Veerman brak een lans voor brede bachelorstudies: er zijn nu te veel smalle opleidingen en jongeren moeten te vroeg kiezen.

Oxford
Een opleiding die studenten selecteert, is nog lang niet klaar. Het onderwijs moet ook op orde zijn, anders krijg je na de poort gewoon weer een zesjescultuur. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan.
‘In Nederland heerst de cultuur dat studenten zich niet zo op de studie hoeven te concentreren’, meent Brouwer. ‘Talloze lieden raken pas gemotiveerd ná hun studie, als ze eenmaal aan het werk zijn of gaan promoveren. Het is enorm moeilijk om zoiets om te gooien. Als je opeens veel gaat eisen van studenten, zullen er allerlei protesten losbarsten.’

Adriaansens wijst op de universiteit van Oxford, die ongeveer even groot is als de Universiteit Leiden. ‘Oxford heeft 39 colleges, allemaal met een vergelijkbaar studieprogramma. Het ene college kan beter roeien, het andere heeft een Nobelprijswinnaar afgeleverd, en zo hebben ze allemaal iets om trots op te zijn. Maar het belangrijkste is dit: ze hebben geleerd hoe ze massaliteit kleinschalig kunnen organiseren. Dat zouden wij ook moeten doen. We kunnen dat model gewoon overnemen, we hoeven het wiel niet zelf uit te vinden.’