Studenten aan het woord

‘Soms zijn goede bedoelingen niet genoeg’

Gaya. Foto: Kees Rutten

In onze nieuwe serie ‘studenten aan het woord’ vertellen studenten waarom ze kozen voor hun opleiding, hoe ze de HU ervaren en wat ze drijft. De aftrap is voor Gaya (21), tweedejaars Social Work. Ze verhaalt over haar studieswitch, stages, medestudenten en haar moeder.

‘Hey, ik ben vijf minuten later. Ik had wat opstartproblemen vanochtend, haha.’ Een kwartier na haar appje komt ze met rode wangen de redactie binnen. Haar huisgenoten hadden een feestje en ze had tot drie uur wakker gelegen. ‘Maar daarvoor woon je op het IBB,’ lacht ze. Dikke rode trui, grote schoenen, Gaya is geen ‘meisje-meisje’. ‘Je mag alles opschrijven hoor,’ zegt ze stellig. ‘Ik heb geen geheimen.’

Op haar zeventiende wilde ze weg uit het stille Twente, maar Amsterdam was haar te groot. Ze koos daarom voor de Pabo aan de HU. Na één jaar hield ze het echter voor gezien: tijdens haar stage werd ze mismoedig van de digitalisering van het basisonderwijs. ‘U hoeft ons niets uit te leggen juf, want het staat al op Snappet,’ kreeg ze te horen.

Kinderen zijn zo eigen

Social Work was een logische keuze, vanwege haar belangstelling voor mensen. Vakken als groepsdynamica en ontwikkelingspsychologie vindt ze boeiend. ‘Kinderen zijn zo eigen, maar toch doorlopen ze stuk voor stuk dezelfde fasen. De ouders worden er kriegel van, maar ik vind die nee-fase zo grappig,’ grinnikt ze. Kleuters zijn haar favoriet, ze vinden alles vermakelijk en gaan op onderzoek. Maar kinderen van elf zijn ook leuk, omdat ze leren welke consequenties hun gedrag hebben. ‘Dan zie je ze denken: “Als ik nu aardig tegen je doe, mag ik daarna naar je feestje.”‘

Baantje

Gaya’s baantje is oppassen, een tijd lang deed ze het drie dagen per week bij een gezin van vier kinderen. ‘Ze mogen veel van me, maar ze moeten wel beleefd zijn,’ stelt ze vast. ‘De kassière groeten of niet rennen in de supermarkt vind ik gewone dingen. Geen tv vóór 17:00 uur en helpen met de vaatwasser zonder te zeuren.’ Ze ziet veel ouders om zich heen die bang zijn dat hun kinderen zich pijn doen. ‘Zonde. Laat ze lekker in bomen klimmen en een flinke schaafwond oplopen.’

Achteraf had ze beter willen onderzoeken hoe haar opleiding scoort ten opzichte van de andere. ‘Vooral het toetsen gaat bij ons niet goed omdat de vragen dikwijls niet aansluiten bij de lessen. Het is elke keer gissen wat de docent belangrijker vindt, de feiten of het inzicht in de praktijk. Ook bij stages is de aansluiting met de opdrachten vaak scheef. Dan willen ze dat je een onderzoek doet naar jonge kinderen terwijl dan op je stage iedereen boven de twaalf is.’

Rijke vrouwen met medelijden

Gaya loopt stage in een buurthuis en helpt mensen met een beperking bij het zelfstandig worden. Ze organiseert bijvoorbeeld ‘moederochtenden’ voor moeders die nog zelden buiten komen of sportgroepen voor pubers. Ze heeft ook gewerkt met mensen met LVB (een licht verstandelijke beperking) en leerde dat die doelgroep haar interesse minder heeft.  

Op school krijgt ze veel theorie, waaronder geschiedenis. ‘Vroeger waren het rijke vrouwen die zich uit medelijden bekommerden met de minder bedeelden,’ legt ze uit. ‘Daarna is de hulpverlening steeds meer een taak geworden van de overheid. Ze hebben vroeger ook experimenten met mensen gedaan die tegenwoordig verboden zouden zijn. Bijvoorbeeld het Stanford-gevangenisexperiment waarin de proefpersonen een spelletje deden waarbij ze gevangenen of bewaker waren. Na een week van afzondering liep dat volledig uit de hand en vergaten de bewakers dat de ‘gevangenen’ onschuldig waren. Ze werden haast sadistisch. Mateloos interessant natuurlijk.’

Crimineel gedrag fascineert haar. ‘Je kunt bepaalde genen hebben waardoor je minder empathie hebt, maar meestal is het de omgeving en ons kuddegedrag waardoor iemand afglijdt.’

Sussen of handelen, het dilemma

Kijkt ze nu met andere ogen naar haar omgeving? Ze denkt even na.  ‘Ik herken wel snel een leider in de groep. Of ik merk ineens dat we in “een fase van rebellie tegen de leraar” zitten, in de klas.’
Haar medestudenten beschrijft ze als overwegend vrouw en open van karakter. Ze praten gemakkelijk over zichzelf en over hun thuissituatie. ‘Gelukkig is dat geen verplichting. Soms vind ik ze wat idealistisch. Dan denk ik: een kind dat geslagen wordt moet gewoon beschermd worden en dat komt heus niet goed met alleen maar goede bedoelingen en gesus.’

Over het dilemma tussen sussen en handelen  leert ze van haar stagebegeleider. ‘Als je al acht jaar een goede band hebt met een moeder en ziet dat ze haar kind slaat, kun je in een loyaliteitsconflict komen. Ik zie soms dingen die me ontzettend raken. Dan kom ik thuis en wil ik erover praten met mijn vriend. We zijn al twee jaar bij elkaar en hij is heel chill.’

‘Ze heeft me nooit straf gegeven’

De HU voelt voor Gaya niet als een warm nest. Ze ervaart haar opleiding als een ‘lesverstrekker’ waar ze komt om te leren. Door het leerteam-leren is ze inmiddels wel vertrouwd met haar groepje, maar haar vrienden vindt ze elders. Drie keer per week komt ze op haar rugbyclub, waar ze met iedereen inmiddels kan lezen en schrijven. Doordat het zo’n fysieke sport is, leren ze elkaar goed kennen. Bij de één mag ze ruig zijn en de ander laat weten dat ze even rustig aan moet doen tijdens de training. ‘Je gaat kapot met elkaar, maar je staat ook voor elkaar klaar.’

Over tien jaar ziet ze zichzelf met kinderen en een baan van drie dagen. De beste herinneringen aan vroeger heeft ze aan de wandeltochten in de bergen. ‘We waren zes weken weg, wandelden door de Pyreneeën en sliepen in berghutjes. Op mijn veertiende kreeg mijn vader een hersenbloeding waardoor hij erg veranderd is. Ik moet hem nog steeds opnieuw leren kennen. Samen wandelen, sporten en naar wedstrijden gaan kan nu niet meer. Ik mocht hem een half jaar niet zien toen hij in het ziekenhuis lag. Dat was voor mij en mijn zussen pijnlijk, maar achteraf begrijp ik zijn schaamte beter.’

Haar moeder bleef thuis en dat vond ze vroeger lullig tegenover haar hardwerkende vader. Achteraf voelt het knus dat ze er altijd was als ze thuis kwam, lekker thee drinken en kletsen. ‘Mijn band is heel goed met haar, ze is heel warm en ik kan alles met haar delen, maar het hoeft niet. Er waren wel eens ruzies, maar ze heeft me nooit straf gegeven en me altijd als een gelijkwaardige behandeld. Als mijn kinderen ooit over mij zullen praten zoals ik over haar dan heb ik het goed gedaan.’