Oud-student

NOS-tolk Irma: ‘Als horende snap je sommige dingen gewoon nog niet’

Irma Sluis tijdens de persconferentie van 31 maart - foto: ANP

Op weg naar het 25-jarig jubileum van Hogeschool Utrecht interviewt Trajectum oud-studenten van verschillende generaties. Vandaag Tolk Nederlandse Gebarentaal Irma Sluis. In 1997 begon ze aan de deeltijdopleiding Tolk Nederlandse Gebarentaal (NGT). De afgelopen weken was ze veel te zien als tolk bij de persconferenties van premier Mark Rutte. Over haar keuze voor een ‘intrigerende taal’, videobanden en het belangrijkste: aandacht voor  de dovengemeenschap en gebarentaal.

‘Na mijn middelbare school had ik allerlei verschillende baantjes en wilde ik wel studeren, maar welke richting ik op wilde, wist ik nooit zo goed. Totdat ik in contact kwam met dove mensen. Hun taal intrigeerde me. Gebarentaal is een complete taal, met zinsbouw en grammatica. Het is echt een andere taal dan de Nederlandse taal. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, is er niet één universele gebarentaal. Per land – en zelfs per regio – zijn sommige gebaren anders. Ik vond het fascinerend.

Pilotgroep

Toen ik in 1997 begon aan de opleiding tot tolk Nederlandse gebarentaal, maakte ik deel uit van de pilotgroep. Nog steeds is de HU de enige hogeschool in Nederland die de opleiding tot tolk gebarentaal aanbiedt. In 1997 begon ik samen met vijftien andere deeltijdstudenten en zestien voltijdstudenten aan mijn eerste jaar.

Omdat wij de pilotgroep vormen, was het vooral een kwestie van uitproberen. Wat werkte wel, en wat niet? Toen was de eis nog dat alle horende studenten geen voorkennis hadden van gebarentaal. Zo kon de HU testen of wij in vier jaar klaargestoomd konden worden tot goede tolken en docenten Nederlandse Gebarentaal. Inmiddels kun je als horende student ook aan de studie beginnen als je al wel gebarentaal kent, volgens mij.

Verwarrende eerste week

De eerste week van mijn studie was verwarrend. De helft van mijn klas was doof. Je moet je voorstellen dat je in een klas zit met allemaal studenten uit Zweden. Je kunt alleen op een basisniveau met je nieuwe klasgenoten communiceren, terwijl je wel allerlei opdrachten samen maakt. Vogel dat maar uit.

De communicatie was pittig. Als horende snap je sommige dingen gewoon nog niet. Gebaren, maar ook bijvoorbeeld gebruiken binnen de dovencultuur. Soms wilde je wel een diepgaand gesprek voeren over een onderwerp, maar bleef je op een oppervlakkig niveau hangen. Je wilde meer dan je kon. Dat was frustrerend. En soms ook verdrietig.

Tijdens de lessen was er een tolk aanwezig in de klas. Achteraf gezien was het een goede leerschool, dat je moet communiceren met dove medestudenten. Wat je hebt geleerd, breng je meteen in de praktijk.

Gebarentaaltoetsen en rollenspellen

Voordat je begon aan de opleiding, maakte je een keuze voor een richting: docent NGT of tolk NGT. De eerste twee jaar hadden tolken en docenten samen les. Ik volgde de richting tolk NGT. Waarom? Ik ben van mening dat je als horende wel heel goed in gebarentaal moet zijn om een goede docent te worden. Gebarentaal is de moedertaal van dove mensen, dus ik denk dat zij in principe betere docenten zijn. Al zijn er inmiddels ook veel goede horende docenten Nederlandse Gebarentaal.

De opleiding begon met basisvakken als Nederlandse grammatica en spelling. Daarnaast kreeg je bijvoorbeeld psychologie en dovencultuur. Ik weet nog dat de modules gebarentaal nog niet klaar waren toen we met de studie begonnen. Die kregen we pas na een half jaar. Later leerde je ook tolkvaardigheden.

De toetsen waren vergelijkbaar met toetsen bij andere opleidingen. Wat wel verschilde: de gebarentaaltoetsen. Dat noemen ze het talenpracticum. In die tijd werkten we nog met videorecorders en videobanden. Dan moest je jezelf opnemen en werd je beoordeeld op de productie en het aflezen van gebarentaal. Verder deden we veel rollenspellen.

Zware tijd

Ik deed de opleiding in deeltijd. Drie avonden in de week had ik les in Utrecht. Dat combineerde ik met mijn baan bij de Nederlandse Spoorwegen. Daarnaast was ik zo’n twintig uur per week kwijt aan zelfstudie. Eigenlijk was het gewoon een voltijdopleiding, verdeeld over drie avonden. Als ik terugkijk op die tijd, denk ik: hoe is me dat in hemelsnaam gelukt? Het was een leuke tijd, maar ook een zware.

Omdat ik de studie in deeltijd deed en al wat ouder was, had ik geen typisch studentenleven.  Ik ging veel om met een studente die niet ver bij mij vandaan woonde. We reden vaak samen van Den Haag naar Utrecht, studeerden veel samen en trokken elkaar door de studie heen. Ik was een ambitieuze student, maar dat had vooral te maken met mijn leeftijd en het feit dat ik een deeltijdopleiding deed. Daar kies je bewust voor.

Toegang tot goede informatie

Na mijn studie kon ik meteen aan de slag als tolk. Nog steeds is er een groot tolkentekort, dus aan werk geen gebrek. Ik heb geprobeerd zoveel mogelijk ervaring op te doen in verschillende gebieden: in het binnen- en buitenland, op conferenties, in hoger en academisch onderwijs en bij de televisie. In 2011 behaalde ik een masterdiploma in Sign Language Interpreting aan de Heriot-Watt University in Edinburgh.

Ik vind het belangrijk dat de dovengemeenschap dezelfde toegang krijgt tot goede informatie als de rest van het land. Tijdens een grote gebeurtenis als de coronacrisis is het dus belangrijk dat ook zij de gehele context van alle maatregelen en gevaren meekrijgen. Ik ben dan ook heel blij dat er nu een gebarentolk ingezet wordt bij persconferenties. Hoe ze bij mij uitkwamen? Ik hoor tot het groepje tolken van het NOS Journaal. En woon in Den Haag. Dus toen het Gebarencentrum het verzoek kreeg een tolk te sturen voor de persconferenties van het kabinet, kwamen ze bij mij uit.

Het is nooit mijn bedoeling geweest om in de aandacht te staan. Ik doe gewoon mijn werk. Het gaat me er vooral om dat dove mensen me goed kunnen volgen. Aandacht voor mij als persoon probeer ik om te buigen naar aandacht voor de dovengemeenschap en gebarentaal. Dat is het belangrijkst.’