Het is inderdaad een weekendje uitwaaien. Overal is het droog, maar bij de wadden enkele buien. Natuurlijk vallen die op Schiermonnikoog. Net boven op een duin staand voel ik de eerste spatjes. Eén van de twee koddebeiers op de fiets, die naast ons staat, zegt: “Het was voorspeld, maar ’t komt een half uurtje vroeger.” Ik zie dan gewoon donkere wolken en heb geen idee wanneer die wel of geen regen brengen. We gaan in het strandpaviljoen schuilen en zien drommen verkleumde, drijfnatte mensen binnenkomen. We moeten er uiteindelijk zelf ook aan geloven, maar dan motregent het alleen nog maar.
Voor ons hotel spelen de hele dag verschillende fanfares, afgewisseld door koren die in een kerk verderop meedoen aan het 52e korenfestival. De kerk puilt uit. Welk koor gewonnen heeft, weet ik niet. Wat ik ook niet wist is dat op Schiermonnikoog nog een dialect gesproken wordt dat een mengeling is van oud-Fries en Scandinavische invloeden. In de wintermaanden wordt het dialect nog wel onderwezen; er zijn echter nog maar 70 eilanders die het echt beheersen.
Je hoort daarom op het eiland meer Nederlands, Duits en Fries dan de eilandtaal.
Op de boot terug herkennen we koorleden en muzikanten die grote koffers met zich meeslepen.