Achtergrond

Onderzoeksvermogen

De ambities zijn groot aan de HU: beter onderzoek, goed ingebed in het onderwijs, met herkenbare lectoren. Opleidingen worstelen nog met de ambities. Want wat is toch dat ‘onderzoekend vermogen’ van een student?

Een lector heeft het per definitie niet gemakkelijk. Met één been moet hij in de beroepspraktijk staan, met het andere been mag hij praktijkgericht onderzoek verbinden met het onderwijs. Lastig, zeker als je slechts een deeltijdaanstelling hebt als lector. Maar de ambities van de HU zijn groot. ‘De hogeschool is niet voor niets een University of Applied Sciences’, stelt het strategisch plan De hogeschool in 2020. Daar hoort praktijkgericht onderzoek bij en studenten met ‘een zeker onderzoekend vermogen’.

‘Kwantitatief bekeken is de vergelijking van onderwijs- en onderzoekspersoneel een verhaal van Berg en Muis’, zei scheidend lector Luc van Hees in zijn afscheidsrede op 3 oktober 2014. Van Hees stond aan de wieg van het hbo-onderzoek en was sinds 2002 lector binnen de HU. Hij constateerde dat slechts een fractie van het personeel in de onderzoekstructuur is ingebed, vaak in deeltijd. ‘Men kan niet verwachten’, stelde Van Hees, ‘dat in de huidige toestand en met de huidige personeelsbezetting de lectoraten en de kenniscentra de opdracht van meer praktijkgericht onderzoek kunnen waarmaken.’
Meer docenten moeten meewerken aan praktijkgericht onderzoek, zo meende hij. Zijn voorstel: laat veertig procent van de docenten voor veertig procent participeren in het praktijkgericht onderzoek.
Een fraai idee, maar vooralsnog heeft de hogeschool die doelstelling nog niet overgenomen. Wel moeten alle HU-docenten in 2017 een master op zak hebben (in 2013 was dat 76,3 procent) en is 20 procent gepromoveerd (in 2013 nog 8,9 procent). De hogeschool ligt op koers om die doelstelling te halen. Maar met een master of doctorstitel ben je er niet.

VERWARRING
Om faculteiten en lectoraten te ondersteunen in onderzoeksmethodiek en –didactiek gaat in 2013 het faculteitsoverstijgende lectoraat Methodologie van praktijkgericht onderzoek van lector Daan Andriessen van start. Hulp bij onderzoek moet leiden tot meer (internationale) publicaties en succesvolle projectaanvragen en tot de vormgeving van onderzoek in het onderwijs.
Om dit gemakkelijker te maken benoemt het lectoraat van Andriessen in elke faculteit een docent/onderzoeker die hulp biedt. Op aanvraag, want alles gaat op
basis van vrijwilligheid. ‘Daar wordt inmiddels fors gebruik van gemaakt’, zegt Andriessen. ‘We krijgen veel vragen over didaktiek van onderzoek.’
Er is namelijk nogal wat verwarring over de onderzoeksvaardigheden die studenten moeten krijgen. ‘Een zeker onderzoekend vermogen’, zoals nu is geformuleerd,
is niet helder en moet per opleiding vastgesteld worden. Andriessen noemt het Instituut Archimedes, met de tweedegraads lerarenopleidingen, als voorbeeld waar die eisen al redelijk duidelijk zijn vastgesteld en toegepast in het curriculum.

Zo leert een student welke onderzoeken hij moet doen voor het in elkaar zetten van een lessencyclus. Daar hoort onder meer bij dat hij zich afvraagt wie z’n
leerlingen zijn en welke doelen hij wil bereiken met z’n lessen.

Ook helpen de onderzoekers van Andriessen docenten van lerarenopleidingen hoe ze een consistente onderzoekslijn kunnen aanbrengen voor hun studenten vanaf jaar 1 tot en met 4.
‘Maar de meeste opleidingen zijn nog zoekende’, zegt Andriessen. ‘ Sommigen steken landelijk de koppen bij elkaar, zoals de opleidingen commerciële economie.
Gezamenlijk formuleren ze beoordelingscriteria en minimumeisen. Ook al heeft elke opleiding z’n eigen profiel, ze kunnen wel afspraken maken over competenties
die studenten moeten verwerven.

Daarnaast worstelen opleidingen met de vraag hoe je onderzoekend vermogen aanleert: apart of geïntegreerd in bestaande vakken. Van dat laatste is Andriessen
een groot voorstander. ‘Dan pas je het meteen toe’. Hij hamert daar ook op in gesprekken met faculteiten. Maar opleidingen neigen naar het apart aanbieden
van onderzoeksvakken. Andriessen: ‘Ieder is vrij om te doen wat hij wil.’

VERSPLINTERING
Terug naar de lectoren, die zowel een onderzoeksopdracht hebben, in de beroepspraktijk moeten staan en ook nog de verbinding met onderwijs tot stand moeten
brengen. Vaak hebben ze een kleine aanstelling, van enkele dagen per week of soms slechts een dag per week. Er is minstens een aanstelling van drie dagen nodig, denkt Andriessen. Te kleine aanstellingen leiden tot versplintering en maken het lastig voor een lector om zich goed te profileren. En juist die profilering is nodig: lectoren zijn voor de buitenwereld en onder studenten vaak onbekend, ook al lopen er inmiddels toch zo’n 700 rond op de Nederlandse hogescholen, sinds de invoering in 2002.

Het profileren van praktijkgericht onderzoek is ook een van de doelen van de eind vorig jaar opgerichte Vereniging van Lectoren. Door samenwerking willen de lectoren het praktijkgericht onderzoek aan hogescholen op een hoger plan tillen. Andriessen is een van de initiatiefnemers van deze vereniging. Naast de broodnodige profilering hebben promovendi hun aandacht. ‘Universiteiten worden steeds huiveriger om promovendi van buiten binnen te halen’, zegt Andriessen. ‘De premie die ze tot voor kort kregen van het ministerie voor deze mensen, wordt immers minder.’
Ook het kabinet en de Onderwijsraad zijn enthousiast over onderzoek in het hbo, blijkt uit de Wetenschapsvisie 2025. Ze zien een rol voor het hbo als ‘natuurlijke
kennispartner’ voor het mkb en de publieke sector. Bussemaker maakt er zelfs meer geld voor vrij. Grote opdracht voor het hbo: onderwijs en praktijkgericht onderzoek op een goede manier inbedden in het curriculum.