Achtergrond

Masterspecial: Interview met Ronald Plasterk ‘Hbo’ers zonder master zijn niet minder stoer’

Van grote Europese onderwijsidealen kan hij niet worden beschuldigd. En aan internationale streefcijfers heeft hij een broertje dood. Minister Plasterk vindt het al prachtig dat de invoering van het bachelor-masterstelsel zo ver is gevorderd. Nu stapje voor stapje verder.

Met enige bewondering spreekt minister Ronald Plasterk van OCW over de onderwijsrevolutie die zijn Europese voorgangers tien jaar geleden in gang zetten: de invoering van het bachelor-masterstelsel. ‘Vergeet niet dat vroeger alleen de doctorstitel internationaal vergelijkbaar was. Zelfs de doctorandus en de ‘ing’ bestonden alleen in Nederland. Ieder land verzon zelf namen voor zijn diploma’s.’

Toegegeven, er is nog steeds geen garantie dat een bacheloropleiding natuurkunde in Boedapest naadloos aansluit op een masteropleiding in Helsinki. Maar met een diplomasupplement, waarin staat beschreven wat de opleiding waard is, kom je volgens Plasterk al een heel eind. Het gaat hem om de grote lijn.

‘In principe kun je nu naar Rome om een masteropleiding te volgen’, spiegelt hij voor. ‘In heel Europa is gekeken of de instellingen niet alleen maar een nieuw bordje op de deur hebben geplakt, maar of ze werkelijk bachelor- en masteropleidingen aanbieden. Je kunt in één minuut uitleggen wat de bedoeling is, maar het was ongelofelijk veel werk om op bezoek te gaan bij al die instellingen en te zeggen: Dat beweert u nu wel, maar mogen wij uw leerboeken eens zien?’

En nu moet Europa stapje voor stapje voorwaarts. Binnenkort spreekt hij zijn collega’s op een conferentie in Leuven en dan hoopt hij samen weer iets verder te komen. ‘Nederlandse studenten kunnen hun studiefinanciering tegenwoordig meenemen naar het buitenland. We lopen daarmee al een tijdje voorop. Ik zou het op prijs stellen als andere landen dat ook mogelijk gaan maken. Kijk, zoiets zou je Europees kunnen afspreken.’

Verder verwacht hij weinig van Europese afspraken. Hij ziet niets in internationale streefcijfers. ‘Je moet geen dingen aan de horizon definiëren. Ik ben al helemaal allergisch voor input-targets. We moeten niet met andere landen gaan vastleggen hoeveel procent van ons bruto binnenlands product wij aan dit-of-dat gaan besteden. Daar gaat het nationale parlement over. En politiek verantwoordelijk is de bewindspersoon. We kunnen ons daarin nooit door het buitenland laten binden.’

Bovendien: ‘Als de targets lager zijn dan onze bestedingen, hebben we er niets aan. En als ze hoger zijn, ook niet. In het verleden werkten zulke doelstellingen hooguit als hefboom. Ministers konden elkaar gebruiken als argument in debatten met collega-bestuurders in eigen land.’

Hij herinnert aan de Lissabon-conferentie, waar de Europese landen beloofden dat ze veel geld in de kenniseconomie zouden pompen. ‘We hebben daar afgesproken dat de industrie twee procent van het BBP aan research gaat besteden. Dat gebeurt niet. En nu? Jozias van Aartsen heeft die afspraak destijds gemaakt als minister van buitenlandse zaken. Moeten we hem nu ontslaan? Of iemand anders? Zoiets geldt ook voor de overheidsuitgaven.’

Kortom, Plasterk wil zich nergens op vastpinnen. Zolang de Europese trein maar de goede kant oprijdt. Het bama-stelsel is wat hem betreft vooral ingevoerd om de mobiliteit van studenten te vergroten en daar wil hij graag aan meewerken. Maar verwacht geen beloftes. Tegenwoordig stapt één op de negen Nederlandse studenten over van de ene naar de andere universiteit; dat mogen er best iets meer worden, maar vraag niet of dat aantal misschien moet verdubbelen of verdrievoudigen. ‘Zolang studenten maar een bewuste keuze maken’, antwoordt hij stoïcijns.

Hetzelfde geldt voor studeren in het buitenland. ‘Ik raad het iedereen aan. Een jaar of een half jaar in het buitenland is een verrijking van je leven.’ Maar hoopt hij dan ook dat iedereen zijn raad zal opvolgen? ‘Studenten zijn volwassen mensen en als ze om wat voor reden ook besluiten dat ze niet naar het buitenland willen of kunnen, dan ga ik hier in mijn werkkamer niet zitten hopen. Wel wil ik er van mijn kant alles aan bijdragen om het mogelijk te maken.’

De harde knip tussen bachelor- en master moet er volgens hem komen, omdat studenten dan beter gaan nadenken over hun vervolgopleiding. ‘Met een bachelordiploma op zak kun je nu eenmaal beter om je heen kijken. De realiteit is nu dat veel jongeren van zeventien jaar zich bij de bachelorkeuze door allerlei triviale overwegingen laten leiden: de stad, de woonruimte, de afstand tot het ouderlijk huis. Als ze er drie jaar later om inhoudelijke redenen voor kiezen om in dezelfde plaats verder te studeren, dan is dat natuurlijk prima. Maar als ze dat alleen doen omdat ze daar al met hun ‘doorstroommaster’ kunnen beginnen voordat ze hun laatste bachelorpunten binnen hebben, vind ik dat minder geslaagd.’

Nu zijn er al flink wat opleidingen met een harde knip. Is de mobiliteit daar groter? Dat is de verkeerde vraag, meent Plasterk. ‘De harde knip is een systeemeigenschap. Je moet bereiken dat er een heroverwegingsmoment komt en dat moet geleidelijk zijn beslag krijgen in de hoofden van mensen. Ik ben het met de studentenbonden eens dat je niet kunt zeggen: aan deze universiteit is de harde knip ingevoerd en een jaar later was er meer mobiliteit.’

Hij wil ook best nadenken over voorwaarden en uitzonderingen op de harde knip. ‘Het zou kunnen dat iemand zijn studie perfect gepland heeft en op het kritieke moment zijn been breekt, waardoor hij één tentamen mist. Als dat het enige bezwaar is, dan lijkt me dat inderdaad een geval voor de hardheidsclausule.’

De hardste knip in het bachelor-mastersysteem zit vooralsnog tussen hbo en universiteit, zou je kunnen zeggen. En hbo’ers laten zich bepaald niet afschrikken. Mogelijk de helft van alle universitaire masterstudenten bestaat straks uit hbo’ers die een academische kroon op hun studie willen zetten. Ook als ze daar eerst een intensieve schakelcursus voor moeten volgen. Veel hogescholen vinden dat eigenlijk verspilling: zou je hen niet beter beroepsgerichte masters in het hbo kunnen aanbieden?

Nee, zegt Plasterk. We hebben nu eenmaal beroepsgericht onderwijs aan de ene kant en academisch onderwijs aan de andere kant. Daar moet je niet aan tornen. En op wat uitzonderingen na horen de meeste masters bij het universitaire onderwijs. ‘We hechten allemaal aan het binaire stelsel. Daarin spelen universiteiten en hogescholen ieder hun eigen rol.’

Plasterk vindt het ‘op zichzelf prima’ als hbo’ers voor een masteropleiding kiezen. ‘Ik zou alleen willen voorkomen dat er een misplaatst automatisme ontstaat. Hbo’ers moeten niet denken dat ze zonder master ‘minder stoer’ zijn, laat staan ‘minder afgestudeerd’. Ze volgen vier jaar lang een serieuze hogeronderwijsopleiding en hebben als ze zijn afgestudeerd een prima positie op de arbeidsmarkt. Ze hebben zelfs een grotere kans om snel aan een goede baan te komen dan wo-afgestudeerden. Waar zijn we dan met z’n allen mee bezig als we het hbo per se willen optuigen met masteropleidingen?’

Wie weet raken perfectionistische hbo’ers dan beter geschoold in hun vakgebied? Plasterk is niet overtuigd. ‘Ik weet niet of hbo-masters daaraan bijdragen’, antwoordt hij. Dus hbo-masters dragen niet bij aan betere scholing? De minister glimlacht: ‘Nee, u probeert me dingen in de mond te leggen. Ik weet niet of het verstandig is om ongebreideld overal hbo-masteropleidingen bovenop te zetten. Want nogmaals, die hbo-bacheloropleidingen doen het perfect.’

De minister vindt het ‘binaire stelsel’ belangrijk, maar is het dan niet raar dat hbo-bachelors die een master willen volgen een ‘anti-binair’ bochtje moeten nemen door over te stappen naar de universiteit? Plasterk zit er niet mee. ‘Dat heet stapelen, daar zijn we tegenwoordig weer helemaal voor. In het verleden is het stapelen als ‘inefficiënt bochtje’ weggezet en afgeschaft.’ Dat gebeurde overigens door zijn partijgenoot, de voormalige PvdA-minister Ritzen, die tegenwoordig de Universiteit Maastricht bestiert. ‘Wij vinden dat achteraf niet verstandig en proberen het nu te herstellen.’