Achtergrond

Opening hogeschooljaar 2006/2007

De hogeschool is volop bezig met het opstellen van het strategisch plan 2007/2011. In het voorjaar hebben we met behulp van deskundigen een omgevingsverkenning uitgevoerd. Daarmee hebben we in kaart gebracht welke onderwerpen komende jaren hoog op de agenda moeten staan. Bewust hebben we ervoor gekozen om, voordat we onze strategie voor de lange termijn uitstippelen, eerst uitgebreid de dialoog daarover te voeren met studenten en medewerkers en met onze natuurlijke bondgenoten buiten de hogeschool.

De snel voortschrijdende globalisering vereist dat wij onze studenten voorbereiden op het werken in een internationale en multiculturele context. De samenstelling van de Nederlandse bevolking verandert in hoog tempo. In 2020 is 30 procent van de Utrechtse bevolking van niet westerse afkomst (nu 17 procent). Wij krijgen daardoor te maken met toenemende heterogeniteit van onze studentenpopulatie.
Opkomende economieën in Azië laten zien dat innovatie, creativiteit en ondernemerschap steeds belangrijker worden om je staande te houden in de verscherpte internationale concurrentie. Dat geldt zeker voor een land als Nederland, dat zijn geld vooral verdient in de handel en de dienstverlening.
Het aantal hoger opgeleiden neemt wel toe, maar niet snel genoeg om de stormachtige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt bij te houden. Dat vermoeden bestond al langer, maar werd in mei van dit jaar bevestigd toen de HBO-raad en de Raad voor Werk en Inkomen samen een onderzoeksrapport presenteerden met als titel Kennistekort in Nederland. Uit dat rapport blijkt dat in 2010 zo’n 75.000 vacatures voor hoger opgeleiden niet vervuld kunnen worden. Vergrijzing, ontgroening en stijgende functie-eisen veroorzaken dit tekort. De aantrekkende economie versterkt het effect.

Zorgen dat meer mensen hoger opgeleid worden is dus één van de belangrijkste opdrachten waar we de komende jaren voor staan. Maar hoe doen we dat? In mijn ogen vooral door het rendement van het hoger onderwijs te verbeteren. Op dit moment ligt het percentage studenten dat in een normale studietijd het diploma haalt landelijk gezien op 48 procent in het hbo. Bij Hogeschool Utrecht ligt dat percentage iets lager, op 45 procent. Verbetering van het studierendement is om die reden voor ons een belangrijke doelstelling.

Daarnaast kan er winst geboekt worden met het aantrekken van een nieuwe doelgroep: het hoger opleiden van werkenden. Bedrijven en instellingen vragen om bedrijfsopleidingen. Mbo-opgeleide werknemers kunnen zo een hbo-diploma verwerven. De HU kan op dit gebied haar inspanningen aanzienlijk uitbreiden. De overheid moet dan wel de ruimte bieden om in te spelen op deze vragen van de arbeidsmarkt. Door overregulering moeten wij wellicht een jarenlange succesvolle samenwerking met Corus in IJmuiden beëindigen.
Een andere bron die we nog onvoldoende aanboren is het verborgen talent onder studenten in het mbo met een niet Nederlandstalige achtergrond.
We willen méér studenten opleiden, het rendement verhogen en ook nog de kwaliteit van het onderwijs verbeteren. Er bestaat een spanning tussen die drie doelstellingen. Rendement en kwaliteit staan op gespannen voet met elkaar. Hetzelfde geldt voor kwaliteit en kwantiteit. Dat moeten we goed voor ogen houden bij het formuleren van ons strategisch beleid. We staan niet voor een dilemma, maar voor een trilemma. En het zal absoluut niet meevallen om dat goed op te lossen. Maar één ding staat voor mij als een paal boven water. De kwaliteit van de opleiding zal nooit ondergeschikt worden aan verhoging van het aantal studenten of verbetering van het rendement.

Het hbo levert goede professionals af. Vorige week werd bekend dat 95 procent van alle studenten die in 2004 afstudeerden een jaar later een passende functie had gevonden. Voor 90 procent was dat zelfs binnen drie maanden al het geval. Terugkijkend op de opleiding vindt 85 procent van alle hbo’ers die in 2004 afstudeerden dat de opleiding voldoende basis biedt om op de arbeidsmarkt te kunnen starten. Maar tegelijkertijd vindt bijna de helft van de ondervraagden dat de opleiding te weinig diepgang had. De signalen van studenten over het gebrek aan theorie en reflectie mogen wij niet negeren.

Deze zomer heeft Ria Bronneman, werkzaam bij het Sociaal Cultureel Planbureau een rapport gepubliceerd: Duaal als ideaal. Zij constateert dat beroepspraktijkvorming mede als gevolg van de omschakeling naar competentiegericht leren steeds meer gewicht krijgt in het onderwijs. Leren in nauwe relatie met de beroepspraktijk is van groot belang in het hbo. We moeten ons er echter ook terdege van bewust zijn dat de hogeschool ook bij uitstek de plaats is waar studenten hun intellectuele capaciteiten kunnen ontwikkelen en hun cognitieve bagage vergroten. Contact met – en begeleiding van – docenten is daarbij een cruciale factor. De laatste tien jaar is het hoger onderwijs behoorlijk geëxtensiveerd. Terwijl het aantal studenten sterk steeg, bleef het budget gelijk. Per student daalde het beschikbare budget in die periode met tien procent. Docenten hebben daardoor minder tijd voor de individuele student. Gekscherend wordt wel gezegd dat we op weg zijn naar ‘doe het zelf en doe het elders onderwijs’. Daar verzetten we ons bij de Hogeschool Utrecht tegen. Intensivering van het onderwijs moet hoog op de agenda staan. Niet alleen bij ons, maar vooral ook bij de rijksoverheid. Er wordt van ons verwacht dat we méér mensen opleiden zonder dat de kwaliteit daaronder leidt. Dat lukt alleen als er geïnvesteerd wordt in het onderwijs. Er moet domweg geld bij. Anders kunnen wij onze studenten en onze docenten niet bieden waar zij recht op hebben.

De bijdragen van lectoren aan het onderwijs zullen ons helpen om een stevige theoretische basis te verankeren in het competentiegericht onderwijs. Onderzoek in het hbo werkt kwaliteitsverhogend voor studenten en docenten Het hbo krijgt de laatste tijd nog al een eens het verwijt van de zogenaamde academic drift, of in de volksmond, ‘universiteitje spelen’. Daarom voor alle duidelijkheid: onderzoek van HU is vraaggestuurd, gericht op innovatie van de beroepspraktijk en heeft daarom een hechte relatie met het onderwijs. De ambitie om van de doeners in het hbo een beetje meer denkers te maken met de beroepsuitoefening als legitimatie is van groot belang voor de functies die onze afgestudeerden in de kenniseconomie gaan vervullen.

We hebben met de lectoren een visie ontwikkeld op onze onderzoeksfunctie en zijn die aan het implementeren bij de inrichting van de kenniscentra. Samen met de UU is beleid ontwikkeld rond het promoveren van hogeschooldocenten. De eerste promovendi zijn begonnen. We lopen voorop in Nederland bij de ontwikkeling van kwaliteitszorg gericht op het praktijkgericht onderzoek dat hogescholen uitvoeren.
Met de introductie van onderzoek heeft het hbo veel te winnen, maar vanuit haar eigen taakstelling en missie ook veel te verliezen. Het is van groot belang dat we de relatie onderwijs/onderzoek voortdurend bewaken en al onze docenten, dus niet alleen de leden van de kenniskring, betrekken bij de lectoraten . Het opbouwen van een onderzoeksinfrastucuur kost tijd en vraagt om een langetermijnvisie. Frits van Oostrom, president van KNAW, gaf ons de volgende raad : ‘Ontwikkel vanuit je kracht , neem de tijd en wees hardnekkig en vasthoudend . Het vraagt bestuurlijke moed om geduldig te zijn zonder stil te vallen.’

Wij hebben bij Hogeschool Utrecht ons huis bijna op orde. Het is tijd om aan de toekomst te denken. Daarom gaan het college en de faculteitsdirecties met u de komende maanden in gesprek over onze strategische keuzes en over de wijze waarop wij onze ambities kunnen realiseren. En dan bedoel ik u allen: belangrijke partners, medewerkers én studenten. Wij hopen daarbij velen van u te ontmoeten om te spreken over kansen, hete hangijzers en onze ambities.