In het mbo presteren
leerlingen van niet-westerse afkomst beter dan autochtone leerlingen. Dat staat
in de allereerste Keuzegids MBO, die vrijdag verschijnt.
De onderzoekers, die ook de Keuzegids Hoger Onderwijs
maken, keken niet alleen naar de tevredenheid van leerlingen in het mbo en hun
kansen op de arbeidsmarkt, maar ook naar hun studiesucces. In het eerste jaar
van mbo-opleidingen op niveau 3 en 4 blijken leerlingen van Turkse en
Marokkaanse afkomst minder vaak af te haken dan autochtone
leerlingen.
Vooral Turkse mbo’ers doen het goed. Van de Turkse
jongens haakt maar twintig procent in het eerste jaar af, tegenover 23 procent
van de autochtone jongens. Onder meisjes is het verschil nog groter: slechts
zeventien procent van de Turkse meisjes zwaait in het eerste jaar af, tegenover
23 procent van de autochtone meisjes.
Marokkaanse jongens vallen daarentegen iets vaker uit dan
jongens van Nederlandse afkomst: 24 om 23 procent. Maar Marokkaanse meisjes doen
het weer een stuk beter dan de autochtone leerlingen: 18 om 23 procent. De grote
verschillen tussen mbo-instellingen zijn dus niet te verklaren uit verschillen
tussen ‘zwarte’ en ‘witte’ scholen.
Veel afgestudeerde mbo’ers kiezen voor een opleiding in
het hoger beroepsonderwijs. Van de allochtone eerstejaars hbo-studenten komt 39
procent uit het mbo, tegenover 28 procent van de autochtone
eerstejaars.
Het mbo-succes van allochtonen is niet verbazingwekkend,
vindt Zeki Arslan van FORUM (instituut voor multiculturele ontwikkeling). ‘Allochtonen worden veel vaker naar het vmbo verwezen dan autochtonen. Dat komt
niet door hun talent, maar bijvoorbeeld door hun taalachterstand. Gelukkig komt
hun talent in het mbo weer bovendrijven.’
Het verschil met het hoger onderwijs springt in het oog.
Daar presteren allochtone studenten gemiddeld minder goed dan autochtone
studenten. Al komt daar wel verandering in: allochtone meisjes halen in het hbo
even vaak hun diploma als autochtone jongens. Beide groepen hebben een flinke
achterstand op autochtone meisjes.
