Achtergrond

“Beste studenten, jullie mogen feedback geven via Twitter.”

Communiceren met je docent via Twitter, afspreken met klasgenoten via Facebook, aantekeningen maken op je iPad en colleges volgen via YouTube: er groeit een generatie met nieuwe media op. Maar wordt dat allemaal ook in het onderwijs op de hogescholen ingezet? Hier en daar wel. Moet het eigenlijk wel?
Er zijn docenten die nog altijd zweren bij een bord en een krijtje.

Wielrenner Michael Boogerd had er de pest aan, althans in de laatste fase van de koers: het kleine speakertje in zijn oor. Zijn ploegleider Theo de Rooij, net zo’n opgewonden standje als Boogerd zelf, brulde er vanuit de auto de ene na de andere opdracht in. De renner werd daar zo zenuwachtig van dat hij het ding uit zijn oor rukte en verder op eigen inzicht de finale inging.

Bij de Pedagogisch Technische Hogeschool van Fontys zijn ze er ook achter: wil je een student via een oortje begeleiden, dan zul je niet te veel moeten roepen. Hooguit vier, vijf woorden. Een gouden vondst, dat simultaan coachen van leraren in opleiding. De student staat voor de klas en krijgt live feedback van zijn begeleider. ‘Meer oogcontact’, of ‘Concretere vraag stellen’ klinkt er in het oortje, waarop de student zijn gedrag meteen kan verbeteren.

Paul Dirckx, projectmanager ict en techniek bij de PTH-Fontys: ‘We maakten al video’s in de klas en bespraken die dan naderhand met de student. Dan denk je dat het toch heel mooi zou zijn als je ook op het moment zelf kunt bijsturen. Net als in de wielrennerij.’ Daarmee was het idee geboren. In 2006 ging het oortjesproject van start. De studenten, zo blijkt uit onderzoek, moeten even wennen maar zijn dan enthousiast. Ze voelen zich veiliger en zekerder. Nu komt er een vervolgproject waarbij de begeleider zich niet meer in de buurt of zelfs in de klas ophoudt maar op afstand kan volgen en ingrijpen, gewapend met een laptop of iPad waar ook ter wereld. Fontys viel onlangs met dit voorstel in de prijzen: het Surfnet/Kennisnet Innovatieprogramma heeft het geselecteerd als een van de innovatieve ict-projecten in het onderwijs. Daar mag een bedrag van maximaal tienduizend euro aan overheidssubsidie naar toe.

Als we willen weten hoe het zit met de implementatie van nieuwe media in het hoger beroepsonderwijs is dat antwoord allicht bij Surfnet/Kennisnet te vinden. Daar komen immers de desbetreffende subsidieaanvragen binnen. Bovendien is het nog de enige optie want de HBO-Raad, de koepel over alle hogescholen, heeft geen flauw idee wat de aangesloten leden op dit terrein uitspoken. Binnen de hogescholen geldt hetzelfde verhaal: geen mens die overzicht heeft. Maar die dingen liggen kennelijk gevoelig. Welke instellingen voorop lopen, zelfs de vraag of het hbo actiever is dan de universiteiten; daar komt geen antwoord op bij Surfnet. ‘We verzamelen geen kwantitatieve gegevens’, zegt Kirsten Veelo, communitymanager onderwijs. Maar na enig aandringen: ‘We zijn bang om instellingen voor het hoofd te stoten.’

Goed, dan maar geen landelijke cijfers. Indrukken van mensen in het veld zijn er genoeg. Marijke Kral is lector Leren met ict bij de Hogeschool Arnhem Nijmegen en niet de enige die zegt: ‘Het is afhankelijk van de toevallige docent, de ene werkt er wel mee, de andere niet. Het begint nu voorzichtig te komen, we zitten nog in een verkennende fase, en dan meestal bottom-up. Hogeschoolbreed beleid zie je in Nederland niet veel, terwijl een combinatie van die twee het beste zou zijn.’ Het gebruik van nieuwe media is erg persoonsgebonden, zowel bij studenten als docenten, zegt Kral. ‘Wat die laatste groep betreft, wie het privé niet gebruikt zal er in het onderwijs evenmin snel toe overgaan.’ Maar de wereld digitaliseert en de digitale geletterdheid zal hoe dan ook moeten toenemen, vindt ze: ‘Maak er een formeel leerdoel van in alle onderwijssectoren.’

Dat is de docent crossmediale vaardigheden aan de Hogeschool van Amsterdam Thomas van Aalten uit het hart gegrepen. ‘Er zou zó veel méér kunnen gebeuren met de nieuwe media in het hbo. Onder meer met de iPads, met interactiviteit en op YouTube. Je moet aansluiten bij de wereld van je studenten. Bij onze opleiding media, informatie en communicatie zitten alle studenten op Twitter, daar helpen ze elkaar: ‘Hoe hebben jullie dit of dat opgelost?’ De docent komt er dan later bij. Je moet als docent ook niet te moeilijk doen over je werktijden. Als ik ’s avonds op de bank naar de tv lig te kijken en een student twittert met de vraag of iemand weet hoe je een freeze frame maakt reageer ik meteen: ‘Hoe doe je het normaal, heb je al een handleiding gezocht?’ Binnen vijf minuten is die student verder geholpen. Anders had-ie een dag moeten wachten.’
Van Aalten ziet de afkeer van het gebruik van nieuwe media aan zijn eigen hogeschool. ‘Er komen her en der innovatieplatforms maar die worden door stafleden weggehoond. “Toekomstmuziek, laat ze eerst maar leren spellen”, hoor je dan.’
Weerstand onder docenten tegen sociale media bestaat, weet ook HAN-lector Marijke Kral: ‘Vooral over Twitter wordt gezegd dat het nergens over gaat, dat het oppervlakkig is. Terwijl het gewoon een andere manier van communiceren is die je kunt benutten.’

Als er een ding intussen een beetje ingeburgerd lijkt in het hbo, is het wel het opnemen van colleges die op het net worden gezet, de weblectures. Pim Schonk, docent digitale communicatie bij de faculteit Communicatie & Journalistiek van Hogeschool Utrecht, is er al enige tijd mee in de weer. ‘Je hoort vier bezwaren. Dat de aanwezigheid van studenten terugloopt als ze het college ook thuis kunnen bekijken. Niet erg, dat zijn net de minder gemotiveerden die anders op hun laptop zitten te gamen tijdens de les. Die mogen van mij wegblijven. Dan hoor je: “als je het opneemt heb ik volgend jaar niets meer te doen”. Een kulargument, ga dan maar in werkgroepen werken. Bovendien willen studenten altijd ook live colleges. Drie: ‘Als ik een blunder maak staat die voor eeuwig op YouTube.’ Dat lossen we op doordat de omgeving waarin we het opnemen (Silverlight Flash van Microsoft) niet makkelijk over te zetten is op YouTube.
En ten slotte: ‘De spanningsboog van studenten is niet zo lang als een weblecture duurt.’ Onlogisch natuurlijk want het live college duurt even lang. Bovendien kun je terug- en vooruitspoelen.’ De voordelen zijn dus groter, vertelt hij: ‘je kunt nog eens een college missen, je kunt je beter voorbereiden op tentamens en gehandicapte studenten hebben er baat bij.’

In Utrecht experimenteren ze verder met de weblectures, onder meer door studenten in het lokaal via Twitter te laten reageren op het college. Die reacties komen als tags aan de weblecture te hangen en vormen dan als het ware bladwijzers bij het college. Klik later een tag aan en het verhaal begint precies op dat punt. Van het gelijktijdig met het college projecteren van de studentenreacties op de achterwand van het lokaal is snel afgezien. Schonk: ‘Dan krijg je veel onrust en als je pech hebt bestellingen voor het feestje van die avond.’ Maar dat zijn kleine incidentjes. Over het algemeen is Schonk onder de indruk van de ernst waarmee studenten met dit soort vernieuwingen omgaan. ‘Op Facebook hebben we de mogelijkheid gecreëerd om er presentaties van de studenten op te zetten, zodat ze hun eigen presentaties maar ook die van anderen kunnen bekijken en becommentariëren. Dat ligt gevoelig, je loopt het risico dat ze iemand de grond in boren. Maar dat gebeurt niet, ze gaan er veel zorgvuldiger mee om dan ik had verwacht.’

Toch is er iets wat de fervente voorstanders van digitalisering in het onderwijs frustreert.
Gerard Bierens van de mediatheek van Fontys is er duidelijk over: het ontbreekt aan goede inhoud. ‘De studieboeken moeten elektronisch beschikbaar zijn en dat zijn ze nauwelijks. Het Centraal Boekhuis meldde recent dat de komende drie jaar zo’n vier- tot vijfduizend Nederlandstalige titels te verwachten zijn, waarvan dan een klein percentage educatief is. Het hbo moet het voornamelijk van Nederlandstalige titels hebben. Zoiets klinkt niet als een snelle doorbraak. Een echte sprong voorwaarts met de nieuwe media hangt af van content en van goede applicaties.’

Er is één sector binnen het hbo die de sociale media van harte omarmd heeft: de afdelingen marketing en communicatie, de studentenwervers, en zeker de internationale tak daarvan. Voor een deel overigens noodgedwongen: aanstaande studenten bezoeken tegenwoordig liever sociale netwerken dan dat ze naar beurzen gaan, en bovendien communiceren ze onderling op die netwerken. Hogescholen spelen daarop in, bijvoorbeeld met eigen Facebookpagina’s, die hen de mogelijkheid geven met de jongeren in contact te komen en te reageren op hun opmerkingen. ‘En je kunt ze veel sneller informeren over allerhande zaken als huisvesting en visa dan via e-mail’, zegt Michiel Doetjes, marketingmedewerker bij Saxion.

Probleem is wel, zo signaleerde ook het Nufficblad Transfer onlangs, dat de informatiestromen binnen de sociale netwerken volstrekt onbeheersbaar zijn. Marketeers willen graag controle over de ‘product’ informatie en dat gaat tegenwoordig niet meer. Iedereen kan van alles over jouw hogeschool roepen. Ook mensen van binnenuit trouwens. Daar worden communicatieafdelingen nerveus van. Bij de Hogeschool Rotterdam heeft dat geleid tot een heus social-media protocol: een hier en daar nogal koddige verzameling waarschuwingen, ‘tips en richtlijnen’ aan de medewerkers. Rode draad daarin: pas op, denk na als je wat op het net post want je krijgt het er niet meer af. Maak je een fout, erken dat dan. En een nog rodere draad door het hele document: maak duidelijk dat je niet namens de hogeschool het woord voert en doe geen ‘uitspraken die de reputatie van de hogeschool op het spel zetten’.
Tja, stel je voor.