Achtergrond

FORUM De Netgeneratie bestaat niet

We schieten er niets mee op om de jeugd van tegenwoordig als Netgeneratie te typeren. Voor jongeren is televisie nog steeds het belangrijkste medium en een meerderheid gebruikt de computer slechts voor contact met vrienden en vermaak. Volgens lector Harry van Vliet is het gevaarlijk om het Netgeneratie-denken in te zetten als argument voor veranderingen.

De term Netgeneratie is er één in een parade van termen die gebruikt worden om de jeugd van tegenwoordig te typeren: Nintendogeneratie, generation C (content), screenagers, Einsteingeneratie, internetgeneratie, digitale generatie, dotcomgeneratie, joystickgeneratie, de sms-generatie, homo zappiens, generatie M (media), enzovoort. Achter deze typeringen gaan aannamen schuil over het gedrag, de motivaties en het intellect van de betreffende generatie.
In veel generatie-literatuur is de nieuwe generatie jongeren zonder uitzondering: kritisch, actief, gedreven en bedreven, visueel ingesteld en zijn ze onderzoekend, nieuwsgierig, intelligent, multitaskers, sociale netwerkers, gericht op samenwerking enzovoort.
Deze Netgeneratie is zo anders dat we volgens Marc Prensky moeten spreken van een digitale oerknal die de nieuwe generatie compleet anders maakt dan de oudere digital immigrants, tot en met een andere hersenstructuur toe.

Het Netgeneratie-denken is echter in hoge mate irrelevant en berust op onjuiste beweringen. Irrelevant in die zin dat het generatiedenken ons niet verder helpt in het feitelijke inzicht verkrijgen in het gedrag van (schoolgaande) jongeren. Onjuist in die zin dat recent onderzoek op zijn zachts gezegd een genuanceerd beeld laat zien van het (digitale) gedrag van jongeren.
Het is ook gevaarlijk in die zin dat het wordt ingezet als beslissend argument om veranderingen tot stand te brengen, niet in de laatste plaats in het onderwijs. Misschien moet het onderwijs wel vernieuwd worden maar de argumenten die de generatiedenkers hiervoor aandragen kunnen daarvoor geen afdoende fundament bieden. Pas als we het Netgeneratie-denken achter ons laten, kunnen we een genuanceerder beeld krijgen over wanneer de inzet van digitale leermiddelen een meer realistische kans van slagen heeft.

In de studie van de Britisch Library (Ciber, 2008) is bij de Googlegeneratie, jongeren geboren na 1993, gekeken naar de wijze waarop deze jongeren digitale bronnen gebruiken en of dit erg afwijkt van hoe volwassenen ze gebruiken. Uit het onderzoek komt naar voren dat jongeren weinig begrip hebben van hun eigen informatiebehoefte en daardoor moeilijk effectieve zoekstrategieën ontwikkelen, weinig tijd besteden aan het evalueren van informatie op basis van relevantie, juistheid en autoriteit, online informatie zeer vluchtig bekijken en zeer fanatiek op hyperlinks klikken.
Ciber stelt dat de zogenaamde informatiegeletterdheid niet verbeterd is in relatie tot de bredere beschikbaarheid van en toegang tot technologie. Specifieke mythes die de studie doorprikt zijn die ten aanzien van multitasking (‘There is no hard evidence’) en dat jongeren experts zijn in informatie zoeken (‘There is no evidence in the serious literature’). Wel bevestigt de studie dat jongeren meer operationeel vaardig zijn met technologie, en dat digitale bronnen veel hergebruikt worden (‘cut-and-paste’).

De conclusie van de studie is dat we niets opschieten met een typering zoals de Googlegeneratie: slechts 27 procent van de jongeren kan als zodanig worden getypeerd, terwijl de meerderheid (57 procent) slechts eenvoudige technologie inzet voor simpele communicatiebehoeften en voor vermaak. De rest probeert technologie zelfs te ontlopen daar waar het kan, de zogenaamde digital dissidents. Bovendien maken oudere gebruikers een inhaalslag waarmee ook het vermeende gat tussen jongeren en ouderen snel kleiner wordt.

Rolf Schulmeister onderzocht de wetenschappelijke basis voor aannamen die in de vele boeken en artikelen over de Netgeneratie worden gedaan. Hij ontleedt de beweringen over de Netgeneratie in twee toetsbare beweringen: 1) het bestaan van een Netgeneratie zou betekenen dat computer- en internetgebruik domineren in deze groep, en 2) het zou betekenen dat deze groep onderscheidende kenmerken heeft van de voorafgaande generatie.
Het eerste aspect wordt door Schulmeister in een uitgebreide analyse van internationaal onderzoek niet aangetroffen. Wereldwijd is bijvoorbeeld televisie nog steeds het medium voor jongeren.

Natuurlijk is er voor jongeren onmiskenbaar een nieuwe omgeving van sociale netwerksites, online games, video-sharing sites en gadgets zoals mobiele telefoons en iPods, Onderliggend zijn jongeren nog steeds wel met dezelfde dingen bezig als eerdere generaties: identiteitsontwikkeling, opgroeien en zelfstandig worden. Er is dan ook een bepaalde nuchterheid in alle gegevens te ontdekken, namelijk dat voor jongeren het contact met vrienden het belangrijkste is en dat (nieuwe) media worden gebruikt om dit doel te bereiken. Vandaar de terugkerende hoge scores in het gebruik van IM, chatten, en sociale netwerken.

In die bredere context van sociaal-culturele tradities en patronen waarin nieuwe media opereren is het ook evident dat technologie niet alleen het tempo bepaalt van veranderingen. De inzet van digitale leermiddelen moet in deze (meta) context worden bekeken en beoordeeld om tot een realistische inschatting te kunnen komen van wat de meerwaarde ervan is.

Dit is een ingekorte versie van het essay van Harry van Vliet, lector Crossmedia Content aan de faculteit Communicatie en Journalistiek. Het gehele artikel staat hier