Nieuws

Hbo wil minder keuzevrijheid mbo’ers, maar waarom?

Als de Tweede Kamer niet ingrijpt, mogen duizenden mbo’ers straks niet langer beginnen aan de hbo-opleiding van hun keuze. Toch doen ze het nauwelijks slechter dan havisten. 'We moeten niet met een kanon op een mug schieten.'

Studenten die van het mbo komen hebben in het hbo geen goede reputatie. Het moet maar eens afgelopen zijn met al die zwakke mbo’ers, vinden hogescholen. Laten we allereerst zorgen dat ze bij de juiste vervolgopleiding terechtkomen.

Momenteel kan een mbo’er van een opleiding in de zorg & welzijn zomaar naar een hbo-techniekopleiding. Havisten moeten daarvoor een exact examenprofiel hebben, dus waarom mbo’ers niet? Ze kunnen beter een verwante opleiding gaan volgen.

Dat is de redenering achter een plan – en inmiddels een wetsvoorstel – om de doorstroom van mbo’ers te verbeteren. Hogescholen krijgen het recht mbo’ers te weigeren die van niet-verwante studierichtingen komen. Maandag praat de Tweede Kamer hierover.

Het klinkt logisch en rechtvaardig, maar de aanname blijkt niet te kloppen. Mbo’ers doen het niet of nauwelijks slechter als ze overstappen naar een andere sector. Soms doen de overstappers het zelfs beter, blijkt uit de cijfers over de uitval van studenten in het eerste studiejaar van het hbo.

Een sterk voorbeeld: als mbo’ers van economische opleidingen voor een technische hbo-studie kiezen, overleven ze het eerste studiejaar net iets vaker dan eerstejaars die van een (verwante) technische mbo-opleiding komen. Opvallend genoeg is dat andersom ook zo: mbo-technici presteren beter in het eerste jaar van hbo-economieopleidingen dan de mbo-economen.

Toegegeven, zo’n overstap gaat niet altijd goed. Er is bijvoorbeeld een handjevol mbo’ers uit de sector zorg & welzijn dat voor hbo-techniek kiest. Inderdaad haakt meer dan een kwart van dit groepje al in het eerste jaar af. Maar bijna driekwart haalt het dus wel. Bovendien gaat het daarbij slechts om 17 mbo’ers die uitvallen.

Iets vergelijkbaars geldt in de gezondheidszorg. Er zijn mbo-economen die aan een hbo-zorgopleiding beginnen, maar dat zijn er niet veel: in 2009 waren het er 175 van de 1.781 instromende mbo’ers. Van deze economen vielen er 51 in het eerste jaar uit, maar 124 anderen haalden het wel.

De nieuwe wet bepaalt dat mbo’ers geen automatische toegang meer hebben tot het hoger beroepsonderwijs, als ze van niet-verwante opleidingen komen. Maar in de praktijk lijkt er weinig reden om hun keuzevrijheid te beperken.

Mbo’ers doen het al met al niet slecht in het hbo. Ze vallen weliswaar vaker uit in het eerste studiejaar (van de mbo’ers gooit 23 procent de handdoek in de ring, van de havisten dertien procent), maar daarna gaat het tamelijk goed. Na vijf jaar studeren hebben mbo’ers vaker hun hbo-diploma dan havisten (52 tegen 49 procent).

Na acht jaar studeren hebben jongens van de havo en jongens van het mbo even vaak hun diploma op zak: in 65 procent van de gevallen. De meisjes maken het verschil. Van de mbo-meisjes behaalt 71 procent in acht jaar tijd het papiertje. Havo-meisjes komen op 81 procent. Dus valt het rendement uiteindelijk in het voordeel van de havisten uit: na acht jaar heeft 73 procent van hen het diploma, tegen 68 procent van de mbo’ers. Maar zo extreem is dat niet: het verschil tussen jongens en meisjes is groter dan tussen mbo’ers en havisten.

Bij de selectie hoort een betere voorlichting en matching van de aanstaande studenten. De mbo-instellingen gaan bovendien keuzevakken aanbieden voor leerlingen die alvast willen voorsorteren op een bepaalde hbo-opleiding. Maar dat kan allemaal ook zonder het recht van mbo’ers aan te tasten.

'Als deze cijfers kloppen, dan hoeven we dat hele circus van selectie niet op te tuigen', zegt Paul Rüpp van Avans Hogeschool. 'We moeten niet met een kanon gaan schieten op wat misschien een mug is. Hogescholen kunnen zich dan beter richten op goede voorlichting en intakegesprekken, zodat studiekiezers precies weten waar ze aan beginnen. Volgens deze cijfers is het probleem niet zo groot als wij vermoedden. Bovendien doen sommige mensen het beter dan wij kunnen voorspellen. Nu al raden wij bij de intakegesprekken sommige mensen af om een bepaalde opleiding te volgen. Een deel daarvan komt toch en haalt het ook. Die mensen zou je dan kwijtraken.'

Maar daar willen de HBO-raad en de MBO Raad niets van horen. Ze hebben samen een compromis gesloten over de doorstroom en stellen dat liever niet meer ter discussie. Hun plannen zijn zelfs opgenomen in een wetsvoorstel (‘Kwaliteit in verscheidenheid’) dat binnenkort wordt besproken in de Tweede Kamer.

'Deze aanpak geeft de hogescholen veel meer dan nu het geval is de mogelijkheid om iets te doen aan de grote uitval van mbo’ers', houdt de HBO-raad vol.

Ook Jan van Zijl, voorzitter van de MBO Raad, blijft verdedigen dat het doorstroomrecht van mbo’ers gerust kan worden ingeperkt. 'Het kan een goede zaak zijn, als er met gezond verstand mee om wordt gegaan. Als iemand na een alfa-achtige mbo-opleiding een technische hbo-opleiding wil volgen, is dat misschien geen goed idee. Dan moet je een goed gesprek voeren: hoe kansrijk is zo’n leerling?'

Van Zijl kende de cijfers niet, maar die brengen hem niet op andere gedachten, laat zijn woordvoerder namens hem weten. 'We hebben een afspraak gemaakt. Punt.'

Het wetsvoorstel ligt intussen klaar. In de toelichting staat over mbo’ers: 'Uit onderzoek van de Onderwijsraad blijkt dat juist de groep studenten die heeft gekozen voor een zogenaamde ‘niet-verwante vervolgopleiding’ vaak uitvalt, terwijl het studieresultaat goed is als een student een verwante opleiding volgt.'

Alleen heeft de Onderwijsraad dit helemaal niet onderzocht. In het advies waar het ministerie naar verwijst, staat alleen dat hogescholen 'merken dat deze aansluiting vooral goed gaat als opleidingen inhoudelijk op elkaar aansluiten'.

'Bij dit soort ingrijpend beleid moet je in ieder geval de juiste cijfers erbij halen', vindt Kai Heijneman, voorzitter van de Landelijke Studenten Vakbond. 'Als die niet stroken met eerdere opvattingen, dan moet je pas op de plaats maken en goed kijken of er nog andere zwaarwegende argumenten voor de maatregel zijn.'