Afgestudeerde hbo’ers kiezen veel vaker voor
de universiteit dan voor een hbo-master. En wie op de hogeschool blijft, droomt
toch van het wo, zeggen onderzoekers van Research voor Beleid.
In opdracht van het ministerie van onderwijs onderzocht het bureau de studieloop
van vierdejaars en afgestudeerde hbo-bachelors. Hoeveel procent studeert
verder, en kiest die groep dan voor een hbo-master, een wo-master of een academische
bachelor, en waarom?
Slechts 2,6 procent van de hbo’ers volgt na afstuderen een master
aan de hogeschool. Daaronder zijn amper mannelijke en allochtone studenten: 74
procent van de hbo-masterstudenten is vrouw, 93,7 procent autochtoon. Dat is
volgens de onderzoekers vooral te wijten aan het aanbod: er zijn relatief veel
bekostigde hbo-masters in de sectoren taal en cultuur, en onderwijs.
Doorstuderen doen de meeste hbo’ers (83 procent) om hun
theoretische kennis te vergroten. Een groot deel van de hbo-bachelors kiest dan
ook voor een academische master (8,9 procent) of bachelor (12,7 procent). Tot
die laatste groep behoren ook schakelstudenten (naar schatting de helft) die
zonder een wo-bachelordiploma te behalen, doorstromen naar de master.
Meteen willen gaan werken, geld en tijdgebrek zijn voor hbo’ers
de belangrijkste redenen om niet door te studeren. Een kwart stopt na de
bachelor omdat er in het eigen vakgebied geen geschikte master is te vinden, die
praktische professionele verdieping (63 procent) of theoretische verdieping (42
procent) biedt, of die in deeltijd kan worden gevolgd (57 procent).
Het meest opvallend is volgens de onderzoekers dat een grote groep van
de vierdejaars hbo’ers die van plan is een hbo-master te volgen, liever
naar de universiteit had gewild (37 procent). Andersom zijn er veel minder
aanstaande wo-masters die als dat had gekund voor een hbo-master hadden gekozen
(16 procent). Onder vierdejaars die voor hun werk een master moeten volgen, is
dat verschil nog groter: 30 procent tegen 7 procent.
Hbo-bachelors die aan de hogeschool blijven ‘dromen toch van het
wo’, concluderen de onderzoekers, terwijl ‘omgekeerde
heimwee’ weinig voorkomt. Waarom dat zo is, moet blijken uit een
vervolgonderzoek.