Achtergrond

Ik ben: Hans van Strien, decaan

Het is 1968 als Hans van Strien zijn eerste dag op de universiteit meemaakt. Hij gaat Frans studeren aan de Universiteit Utrecht. Is zenuwachtig voor deze volledig onbekende wereld. En blij dat hij al in militaire dienst is geweest en daardoor tenminste íets van de wereld heeft gezien, buiten zijn jeugd in Zeeuws-Vlaanderen. Zijn studie gaat van start met een introkamp, net zoals nu nog het geval is. ‘Allemaal individuen staan apart, tas ernaast, je ziet de spanning, er is nauwelijks contact.’ En aan het eind van de week het tegenovergestelde. Drukke gesprekken, ontboezemingen, want er zijn grote ervaringen gedeeld.

Studeren in de jaren zestig was elitairder dan nu, merkt Hans nu hij al jaren decaan is (en ietwat afgedwaald van zijn eerste studie). In zijn studie en studiejaar begonnen er twintig studenten, nu minstens
tien keer zoveel. Bovendien: een decaan, wat was dat? Nooit van gehoord. Hij houdt van de toegankelijke wijze waarop je anno 2011 op de hogeschool naar een decaan kunt stappen. Elke dag is er een inloopspreekuur. Past deze studie bij je? Kun je het aan? Heb je hulp nodig?

Keuzestress ziet hij dagelijks, studenten die het niet meer weten, die druk voelen van ouders, bang zijn om structuur kwijt te raken als ze stoppen, of dat ze niet aan de verwachtingen voldoen. ‘Probeer het los te koppelen van september’, zegt hij dan. ‘Ga nou eens dromen, waar zie je jezelf over tien jaar, schrijf het eens op.’ Iedere decaan doet het weer anders, dit is de manier van Hans. Er is namelijk geen opleiding tot studentendecaan.