Achtergrond

Joost de Vries: Opvolger van Mulisch

Over het debuut van oud- journalistiekstudent en redacteur bij De Groene Amsterdammer Joost de Vries verschillen de meningen. Vrij Nederland noemt Clausewitz ‘leentjebuur’, NRC het ‘de voortzetting van Mulisch met andere middelen’.

Joost de Vries (27) spaart Billy-kasten en boeken. Sinds de School voor Journalistiek en een master geschiedenis, werkt hij als kunstredacteur en literair recensent voor de Groene Amsterdammer. Hij leest zo’n honderd romans per jaar. Sinds kort mag hij zich schrijver noemen. In zijn debuutroman Clausewitz, gaat een jonge academicus op zoek naar een in de jaren zeventig verdwenen cultschrijver.

Je bent jong voor een debutant.
‘Er zijn schrijvers die nog jonger zijn, en die haat ik meteen. Er zijn onderzoekjes gedaan naar de gemiddelde leeftijd van een debutant, ik geloof dat het iets van 41 is, dus ik zit aan de goeie kant.’

Hoe kwam je op het idee voor een boek?
‘Het begon zo’n twee jaar geleden met een paar personages. De hoofdpersoon Tim, zijn broer Bint, beste vriend Joost, en vriendin Judith. Met hen ben ik allemaal scènes gaan uitproberen, kijken hoe ze op elkaar reageerden en met elkaar spraken. In een helder moment schreef ik in twee dagen de proloog, aan de grote keukentafel in het huis van mijn oom en tante. Die proloog staat als een huis. Daarna zette ik alle losse scènes die ik daarvoor had geschreven op hun plek.’

Wat is het thema in Clausewitz?
‘De manier waarop we verhalen gebruiken om ons leven vorm en zin te geven. Daarvoor gaat Tim, ook wel Neus genoemd, voor zijn promotie-onderzoek op zoek naar de cultschrijver Ferdynand LeFevbre, die eind jaren zeventig verdween. Die LeFevbre is een oude vriend van zijn vader en alles wat Tim heeft is een stapeltje brieven. Om meer te weten te komen bezoekt hij allerlei bekenden van LeFevbre. Iedereen heeft daarbij een ander verhaal.
Volgens de Britse bioloog Lewis Wolpert heeft de mens een cognitive imperative. Mensen zijn zo geprogrammeerd dat ze causaliteit zoeken. De evolutie heeft de mens geleerd dat we lessen moeten trekken uit iedere actie om te overleven. In de oudheid leren mensen: vuur, dat is heet, een slang is gevaar. Op het moment dat er iets belangrijks gebeurt waaruit geen les valt te trekken, voelt het vreemd aan voor je hersenen. Of het nou Diana is die een ongeluk krijgt, of een gek die Kennedy neerschiet, of iets in je eigen leven. Het is voor mensen natuurlijk om er een verhaal bij te bedenken, er een theorie achter te zoeken. In het boek is de vader van Neus overleden, Tim en zijn broer Bint verwerken dat ieder op hun eigen wijze.’

Is het autobiografisch?
‘Ja, dat verwachten mensen als je debuteert. Daarom dacht ik: ik stop er een bijfiguur in die mijn naam heeft. Als grap, en om duidelijk te maken: Neus is niet Joost. Want er zit al een Joost in. Joost ziet er precies uit als ik, praat hetzelfde, heeft dezelfde studie gevolgd en hun baan is ook overeenkomstig.’

Wat is je favoriete zin?
‘Een van de best gelukte zinnen vind ik als de broer van Neus, Bint, aan het eten is: “Het was een plezier om Bint te zien eten. Met een totale doelgerichtheid. Hij at zoals communisten geschiedenis schreven. elke hap was een bevestiging van zijn wezen.” Een manier van eten verbinden met communistisch denken, ik verbaasde mezelf dat ik dat opeens bedacht.’

Wanneer schrijf je?
‘Altijd op zaterdag, door de week werk ik als kunstredacteur voor De Groene Amsterdammer. Maar zaterdag lummel ik eerst lekker aan, loop door de stad. Op de markt koop ik knoflooknootjes… Pas na het eten ga ik zitten. Zonder muziek, daar moet je te veel mee, maar altijd een film aan met het geluid uit. Van die films waar het meer gaat om de sfeer. Woody Allen of zo, afhankelijk van of ik een spannende scene aan het schrijven ben of een grappige. Ik heb een kast vol dvd’s. En af en toe kijk ik ’s tien minuten. Ik mag om half elf pauze, voor Studio Voetbal, en daarna weer verder. Dan werk ik meestal tot een uur of twee door. En zondag herschrijf ik alles weer, haha.’

Ik krijg een beeld van een rommelige schrijver tussen stapels papier en lege whiskyglazen…
‘Ik ben heel netjes. Mijn bureau is de enige plek in huis waar het rommelig is, met boeken en papieren. Daarom ga ik met mijn laptop aan de keukentafel zitten. Als ik schrijf, moet alles eerst schoon en opgeruimd zijn. En ik drink geen alcohol, wel thee.’

Hoe gaat recensent Joost de Vries om met recensies over zijn boek?
‘Op mijn printer ligt een keurig uitgeknipt stapeltje. Ik mag niet klagen. Eerst kreeg ik een wat onverschillige recensie in de Volkskrant, daarna een meer badinerende in Het Parool. Maar toen was het raak: Trouw, Financieel Dagblad en De Morgen waren positief, en NRC Handelsblad was laaiend enthousiast. Daarin werd ik als troonpretendent van Harry Mulisch neergezet – gek, want twee weken later overleed Mulisch en moest ik ineens in allerlei radio- en tv-programma’s opdraven.
Ik zeg natuurlijk dat ik me niets van negatieve recensies aantrek en had me voorgenomen me helemaal niet druk te maken. Dat zei ik nog op mijn boekpresentatie. Iedereen begon keihard te lachen. Maak dat jezelf wijs. Het is gek hoor, hoe pijnlijk een bepaald zinnetje kan zijn. Als recensent is het een leeroefening, al zal ik er niet anders om recenseren.’

Voel je je journalist of schrijver?
‘Schrijver. Ik ben niet zo’n journalist die de hele dag op zoek is naar nieuws, ben meer van de essayerende kant, hardop nadenken over bepaalde dingen. Mensen vragen: ben je nu een recensent die een boek heeft geschreven. Dat is een gekke vraag, ik ben 27 en recenseer net zolang als dat ik aan dit boek heb gewerkt, het loopt door elkaar.’

Wilde je altijd al schrijver worden?
‘Als kind bedacht ik vaak verhalen. Ik kom uit een familie waarin iedereen leest. Iedere maand mochten mijn broer en ik van mijn tante een boek uitzoeken. Dat varieerde van de Gebroeders Leeuwenhart tot Shakespeare. Mijn drie jaar oudere broer las op zijn veertiende de hele serie van In de ban van de ring aan me voor. Een oudere broer kan ik iedereen aanraden.
Op de School voor Journalistiek merkte ik dat de schrijfopdrachten me gemakkelijk af gingen, en ik vond ze veruit het leukst. Ik kon natuurlijk zoals de rest een baantje zoeken en geld verdienen, maar ik las en schreef als een gek, omdat ik altijd al het idee had dat ik voor mijzelf wilde gaan schrijven. Wat ik schreef? Over studenten in Ralph Lauren polo’s met opstaande kraagjes die meisjes probeerden te versieren. Standaard. Dat soort dingen.’

Hoe kwam je op de School voor Journalistiek?
‘Mijn plan was altijd al om journalist te worden. Op de middelbare school had ik een economiedocent die praatte zo fascinerend over economie dat het mijn lievelingsvak werd. Talen vond ik leuk, en ik ben economisch linguïstisch gaan doen. Daar bleek economie ineens dodelijk saai. Na mijn propedeuse stapte ik over naar de School voor Journalistiek. Daarna heb ik nog een master geschiedenis gedaan. Daar ben ik blij om, want hoe leuk de School voor Journalistiek ook was, echt inhoudelijk was het niet. Uiteindelijk heb ik vakken bij Amerikanistiek gedaan en twee scripties geschreven. Een over radicalisering tijdens de Franse revolutie, en een over Hollywoodfilms tijdens het presidentschap van Ronald Reagan, zoals Die Hard en Rambo. In de jaren zeventig had je films als The Graduate, Apocalypse Now; liberale, progressieve films. Heel tegendraads. Ergens begin jaren tachtig kwam er met Reagan een nieuw soort patriottisme op. Het ging alleen nog maar om je vrouw en kind verdedigen en dat zie je terug in de Hollywoodfilms van toen. Kijk naar Die Hard, John McClane is een echte Reaganheld, iemand die het wel in zijn eentje opknapt.’

Wie zijn je literaire helden?
‘Mulisch, hij was geniaal. Er is geen Nederlandse schrijver die met zo’n speels gemak humor aan belezenheid koppelde en op totaal eigen wijze een universum aan elkaar schreef. En Michael Chabon, Roberto Bolaño, John Updike, Philip Roth. Ik lees belachelijk veel; ik zit op honderd romans per jaar. En dat zijn alleen de boeken die ik uitlees. De Billy-kasten zijn niet aan te slepen. Ik heb mijn moeder en haar vriend zover dat ze een boekenkast voor me gaan bouwen.’

Is er al een volgend boek in de maak?
‘Toen ik dit boek af had, wilde ik meteen doorgaan. Maar ik zat nog helemaal in dit verhaal. Maar ik zit weer te pielen en na te denken. Schrijven is uitproberen. Ik interviewde deze week Ian McEwan, die wordt gezien als een van de beste Engelse schrijvers. Hij zei dat hij van tevoren geen flauw idee heeft wat hij aan het doen is. Een beetje uitproberen, aanmodderen, herschrijven. En hij schrijft juist van die boeken waarvan je denkt: zo doordacht. Geruststellend, dat een groot schrijver ook zo werkt.
Je moet als schrijver durven. Dat houd ik mezelf voor. Een verhaal moet lef hebben. Er zijn te veel boeken die volgens een vast, veilig patroon worden geschreven. Op elke pagina moet iets gebeuren. En niet iedereen hoeft het leuk te vinden wat je schrijft. Er zullen mensen zijn die Clausewitz een vreselijk boek vinden, en anderen die het tof vinden. Wil je het iedereen naar de zin maken, dan schrijf je een saai boek.’

[paspoort]
Joost de Vries, Alkmaar, 1983
School voor Journalistiek, Hogeschool Utrecht
Geschiedenis, Universiteit Utrecht
Kunstredacteur De Groene Amsterdammer

[keuzes]
Stad/platteland
Krant/internet
Café/Restaurant
Voetbal/hardlopen
Rutte/Halsema
Fiets/OV